Free

Slaaf, Krijger, Koningin

Text
From the series: Over Kronen en Glorie #1
Mark as finished
Slaaf, Krijger, Koningin
Font:Smaller АаLarger Aa

SLAAF, KRIJGER, KONINGIN

(OVER KRONEN EN GLORIE--BOEK 1)

MORGAN RICE

Morgan Rice

Morgan Rice is de #1 bestverkopende en USA Today bestverkopende auteur van de epische fantasy serie DE TOVENAARSRING, die bestaat uit zeventien boeken; van de #1 bestverkopende serie DE VAMPIERVERSLAGEN, die bestaat uit twaalf boeken; van de #1 bestverkopende serie DE SURVIVAL TRILOGIE, een post-apocalyptische actiethriller bestaande uit twee boeken; en van de epische fantasy serie KONINGEN EN TOVENAARS, die bestaat uit zes boeken; en van de nieuwe epische fantasy serie OVER KRONEN EN GLORIE. Morgans boeken zijn verkrijgbaar in audio en print edities, en vertalingen van de boeken zijn verkrijgbaar in meer dan 25 talen.

Morgan hoort graag van je, dus breng gerust een bezoekje aan www.morganricebooks.com om je in te schrijven voor de nieuwsbrief, een gratis boek te ontvangen, gratis giveaways te ontvangen, de gratis app te downloaden, op de hoogte te blijven van het laatste nieuws, en via Facebook en Twitter in contact te blijven!

Geselecteerde bijvalsbetuigingen voor Morgan Rice

“Als je dacht dat er geen reden meer was om te leven na het einde van DE TOVENAARSRING serie, dan had je het mis. Met DE OPKOMST VAN DE DRAKEN komt Morgan Rice wederom met wat een briljante nieuwe serie belooft te zijn. We worden verzwolgen door een fantasie over trollen en draken, moed, eer, magie en geloof in je lotsbestemming. Morgan is er weer in geslaagd om sterke personages neer te zetten, voor wie we op elke pagina juichen… Aanbevolen voor de permanente bibliotheek van iedereen die houdt van een goed geschreven fantasy novel.”

--Books and Movie Reviews

Roberto Mattos

“Een fantasy vol actie, die ongetwijfeld fans van Morgan Rice’s voorgaande novels zal bekoren, evenals fans van werken zoals THE INHERITANCE CYCLE van Christopher Paolini… Fans van Young Adult fictie zullen dit meest recente werk van Rice verslinden en smeken om meer.”

--The Wanderer, A Literary Journal (over De Opkomst van de Draken)

“Een fantasy waarbij elementen van mysterie en intriges in de verhaallijn zijn verweven. Een Zoektocht van Helden draait om moed en om het besef dat een levensdoel leidt tot groei, volwassenheid, en excellentie… Voor degenen die op zoek zijn naar stevige fantasy avonturen bieden de protagonisten en de actie een krachtige verzamelingen ontmoetingen die zich richten op Thors evolutie van een dromerige kind naar een jonge volwassene, met onmogelijke overlevingskansen… Het begin van een veelbelovende epische tienerserie.”

--Midwest Book Review (D. Donovan, eBook Reviewer)

“DE TOVENAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: samenzweringen, intriges, mysterie, dappere ridders en opbloeiende relaties, compleet met gebroken harten, bedrog en verraad. Het zal je urenlang boeien, en is geschikt voor alle leeftijden. Aanbevolen voor de permanente collectie van alle liefhebbers van fantasy.”

--Books and Movie Reviews, Roberto Mattos

“In dit met actie gevulde eerste boek uit de epische Tovenaarsring serie (die nu 14 boeken bevat), stelt Rice de lezers voor aan de 14-jarige Thorgrin “Thor” McLeod, die er van droomt om zich aan te sluiten bij de krijgsmacht van de Zilveren, de elite ridders die de koning dienen… Rice schrijft goed en de premisse is intrigerend.”

--Publishers Weekly

Boeken door Morgan Rice

DE WEG VAN STAAL

ALLEEN DE WAARDIGE (Boek #1)

KRONEN EN GLORIE

SLAAF, KRIJGER, KONINGIN (Boek #1)

KONINGEN EN TOVENAARS

DE OPKOMST VAN DE DRAKEN (Boek #1)

DE OPKOMST VAN DE HELDHAFTIGE (Boek #2)

DE ZWAARTE VAN EER (Boek #3)

EEN SMIDSVUUR VAN MOED (Boek #4)

EEN RIJK VAN SCHADUWEN (Boek#5)

NACHT VAN DE DAPPEREN (Boek #6)

DE TOVENAARSRING

EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (Boek #1)

EEN MARS VAN KONINGEN (Boek #2)

EEN LOT VAN DRAKEN (Boek #3)

EEN SCHREEUW VAN EER (Boek #4)

EEN GELOFTE VAN GLORIE (Boek #5)

EEN AANVAL VAN MOED (Boek #6)

EEN RITE VAN ZWAARDEN (Boek #7)

EEN GIFT VAN WAPENS (Boek #8)

EEN HEMEL VAN SPREUKEN (Boek #9)

EEN ZEE VAN SCHILDEN (Boek #10)

EEN BEWIND VAN STAAL (Boek #11)

EEN LAND VAN VUUR (Boek #12)

EEN HEERSCHAPPIJ VAN KONINGINNEN (Boek #13)

EEN EED VAN BROEDERS (Boek #14)

EEN DROOM VAN STERVELINGEN (Boek #15)

EEN STEEKSPEL VAN RIDDERS (Boek #16)

HET GESCHENK VAN DE STRIJD (Boek #17)

DE SURVIVAL TRILOGIE

ARENA EEN: SLAVERUNNERS (Boek #1)

ARENA TWEE (Boek #2)

ARENA DRIE (Boek #3)

VAMPIER, GEVALLEN

VOOR ZONSOPKOMST (Boek #1)

DE VAMPIER DAGBOEKEN

VERANDERD (Boek #1)

GELIEFD (Boek #2)

VERRADEN (Boek #3)

VOORBESTEMD (Boek #4)

VERLANGD (Boek #5)

VERLOOFD (Boek #6)

BELOOFD (Boek #7)

GEVONDEN (Boek #8)

HERREZEN (Boek #9)

BEGEERT (Boek #10)

VERDOEMD (Boek #11)

GEOBSEDEERD (Boek#12)



Luister naar DE TOVENAARSRING serie in audio boek formaat!

Copyright © 2016 door Morgan Rice. Alle rechten voorbehouden. Behalve zoals toegestaan onder de V.S. Copyright Act van 1976, mag geen enkel deel van deze publicatie worden gereproduceerd, gedistribueerd of overgedragen worden, in wat voor vorm dan ook, of worden opgeslagen in een database of zoeksysteem, zonder de voorafgaande toestemming van de auteur.

Dit ebook is uitsluitend voor jou persoonlijk bedoeld. Dit ebook mag niet doorverkocht worden of weggeven worden aan andere mensen. Als je dit boek met iemand anders wil delen, schaf dan alsjeblieft een extra exemplaar aan voor elke ontvanger. Als je dit boek leest en je hebt het niet aangeschaft, of het is niet voor jouw gebruik aangeschaft, geef het dan terug en schaf je eigen exemplaar aan. Bedankt voor het respecteren van het harde werk van deze auteur.

Dit is een werk van fictie. Namen, personages, bedrijven, organisaties, plaatsen, evenementen en incidenten zijn een product van de fantasie van de auteur of zijn fictief gebruikt. Enige overeenkomst met echte personen, levend of dood, is geheel toevallig.

Omslagafbeelding Copyright Nejron Photo, gebruikt onder licentie van Shutterstock.com.

INHOUD

HOOFDSTUK ÉÉN

HOOFDSTUK TWEE

HOOFDSTUK DRIE

HOOFDSTUK VIER

HOOFDSTUK VIJF

HOOFDSTUK ZES

HOOFDSTUK ZEVEN

HOOFDSTUK ACHT

HOOFDSTUK NEGEN

HOOFDSTUK TIEN

HOOFDSTUK ELF

HOOFDSTUK TWAALF

HOOFDSTUK DERTIEN

HOOFDSTUK VEERTIEN

HOOFDSTUK VIJFTIEN

HOOFDSTUK ZESTIEN

HOOFDSTUK ZEVENTIEN

HOOFDSTUK ACHTTIEN

HOOFDSTUK NEGENTIEN

HOOFDSTUK TWINTIG

HOOFDSTUK EENENTWINTIG

HOOFDSTUK TWEEËNTWINTIG

HOOFDSTUK DRIEËNTWINTIG

HOOFDSTUK VIERENTWINTIG

HOOFDSTUK VIJFENTWINTIG

HOOFDSTUK ZESENTWINTIG

HOOFDSTUK ZEVENENTWINTIG

HOOFDSTUK ACHTENTWINTIG

HOOFDSTUK NEGENENTWINTIG

HOOFDSTUK DERTIG

HOOFDSTUK EENENDERTIG

 

HOOFDSTUK TWEEËNDERTIG

HOOFDSTUK DRIEËNDERTIG

HOOFDSTUK VIERENDERTIG

HOOFDSTUK VIJFENDERTIG

“Kom dichterbij, geliefde krijger, en ik zal je een verhaal vertellen.

Een verhaal over verre gevechten.

Een verhaal over mannen en heldhaftigheid.

Een verhaal over kronen en glorie.”

--De Vergeten Kronieken van Lysa

HOOFDSTUK ÉÉN

Ceres rende door de achterafstraten van Delos. De opwinding gierde door haar aderen, en ze wist dat ze niet te laat kon komen. De zon was nog maar nauwelijks op, en toch was de benauwde, stoffige lucht in de eeuwenoude stenen stad al verstikkend. Ondanks haar brandende benen en haar pijnlijke longen dwong ze zichzelf om sneller te rennen, nog sneller, springend over de talloze ratten die uit de goten in de straten kropen. Ze kon het gerommel in de verte al horen, en haar hart bonsde van de anticipatie. Ergens daar voor haar, wist ze, stonden de Killings op het punt te beginnen.

Ceres liet haar handen langs de stenen muren glijden terwijl ze zich door een smalle steeg baande, en wierp een blik achterom om zich er van te verzekeren dat haar broers haar konden bijhouden. Daar, zag ze tot haar opluchting, rende Nesos, en slechts een paar meter achter hem, Sartes. Nesos was op zijn negentiende slechts twee zonnecycli ouder dan zij, terwijl Sartes, haar jongere broertje, vier zonnecycli jonger was en zich op de drempel van volwassenheid bevond. De twee leken, met hun lange zandkleurige haar en bruine ogen, precies op elkaar—en hun ouders—maar helemaal niet op haar. En toch waren ze, ondanks het feit dat Ceres een meisje was, nooit in staat om haar bij te houden.

“Schiet op!” riep Ceres over haar schouder.

Er klonk weer gerommel, en hoewel ze nooit eerder naar het festival was geweest, kon ze het zich tot in detail voorstellen: de hele stad, alle drie miljoen inwoners van Delos, die zich op deze zomerzonnewende in het Stadion verdrongen. Het zou anders zijn dan alles dat ze ooit had gezien, en als zij en haar broers zich niet haastten, zou er geen zitplaats meer over zijn.

Ceres ging nog harder rennen. Ze veegde een zweetdruppel van haar voorhoofd en veegde haar hand af aan haar gerafelde, ivoorkleurige tuniek, een afdankertje van haar moeder. Ze had nog nooit nieuwe kleren gekregen. Volgens haar moeder, die stapelgek was op haar broers maar een speciale haat en nijd voor haar leek te koesteren, verdiende ze het niet.

“Wacht!” riep Sartes. Er klonk een beetje ergernis in zijn schorre stem.

Ceres glimlachte.

“Moet ik je soms dragen?” riep ze terug.

Ze wist dat hij het haatte als ze hem plaagde, maar haar rotopmerking zou hem motiveren om bij te blijven. Ceres vond het niet erg dat hij met hen meeging; ze vond het aandoenlijk hoe hij, met zijn dertien jaar, alles wilde doen om als hun gelijke beschouwd te worden. En hoewel ze het nooit zou toegeven, had een deel van hem het nodig dat hij haar nodig had.

Sartes gromde luid.

“Moeder maakt je af als ze erachter komt dat je weer niet naar haar luistert!” riep hij terug.

Hij had gelijk. Dat zou ze inderdaad doen—Ceres zou zeker met de zweep krijgen.

De eerste keer dat haar moeder haar had geslagen, op vijfjarige leeftijd, was het moment geweest dat Ceres haar onschuld had verloren. Daarvoor was de wereld leuk, lief en goed geweest. Daarna was er niets meer veilig geweest, en het enige waar ze zich aan vast kon klampen was haar hoop op een toekomst waar ze bij haar weg kon komen. Ze was ouder nu, en toch was die droom langzaam in haar hart aan het eroderen.

Gelukkig wist Ceres dat haar broers haar nooit zouden verraden. Ze waren net zo trouw aan haar als zij aan hen.

“Dan is het maar goed dat Moeder er nooit over te weten zal komen!” riep ze terug.

“Vader zal erachter komen!” beet Sartes.

Ze grinnikte. Vader wist het al. Ze hadden een deal gesloten: als ze tot laat zou opblijven om de zwaarden te slijpen die bij het paleis afgeleverd moesten worden, dan mocht ze naar de Killings. En dat had ze gedaan.

Ceres bereikte de muur aan het eind van de steeg, duwde haar vingers in twee spleten en begon te klimmen. Haar handen en voeten bewogen snel, en ze klom een goede zes meter omhoog, tot ze boven was.

Hijgend ging ze staan, en de zon begroette haar met haar felle stralen. Ze hield een hand boven haar ogen.

Ze snakte naar adem. Normaal gesproken was de Oude Stad bevlekt met enkele burgers, hier en daar een zwerfkat of een hond—maar vandaag bruiste ze van het leven. Het wemelde van de mensen. Ceres kon de straatstenen niet eens zien onder de zee van mensen die zich op het Fonteinplein verdrongen.

In de verte glinsterde de oceaan in een levendig blauw, terwijl het witte Stadion als een berg tussen de kronkelende wegen en de op elkaar gedrukte huizen van twee en drie verdiepingen omhoog rees. Aan de buitenste rand van het plein stonden kooplui met hun stalletjes, waar ze voedsel, sieraden of kleren verkochten.

Er streek een windvlaag langs haar gezicht, en de geur van vers gebakken eten drong haar neusgaten binnen. Wat ze wel niet zou geven voor wat voedsel om dat knagende gevoel in haar maag te bevredigen. Ze voelde een steek van honger en sloeg haar armen om haar buik heen. Het ontbijt die ochtend was niet meer geweest dan een paar lepels kleffe pap, die haar op de één of andere manier nog hongeriger hadden gemaakt. Gezien het feit dat vandaag haar achttiende verjaardag was, had ze gehoopt op tenminste een beetje extra eten in haar kom—of een knuffel, of iets.

Maar niemand had er een woord over gezegd. Ze betwijfelde dat ze het zich zelfs maar hadden herinnerd.

Ze ving een glimp van licht op, en toen Ceres naar beneden keek zag ze een gouden koets door de menigte heen rijden, als een bel in de honing, langzaam en glimmend. Ze fronste. Door haar opwinding had ze er niet bij stil gestaan dat er ook leden van de koninklijke familie bij het evenement aanwezig zouden zijn. Ze verachtte hen, hun verwaandheid, het feit dat hun dieren beter gevoed werden dan de meeste mensen in Delos. Haar broers hoopten dat ze op een dag het klassensysteem zouden overwinnen. Maar Ceres deelde hun optimisme niet: als er enige vorm van gelijkheid in het Rijk zou komen, was er een revolutie nodig.

“Zie je hem?” hijgde Nesos terwijl hij naast haar omhoog krabbelde.

Ceres’ hart begon sneller te kloppen toen ze aan hem dacht. Rexus. Ook zij had zich afgevraagd of hij al hier was, en ze had tevergeefs naar zijn gezicht gezocht in de menigte.

Ze schudde haar hoofd.

“Daar.” Nesos wees.

Ze volgde zijn vinger naar de fontein en kneep haar ogen samen.

Ineens zag ze hem, en ze kon haar opwinding niet onderdrukken. Ze voelde altijd hetzelfde als ze hem zag. Daar was hij, zittend op de rand van de fontein, bezig met het spannen van zijn boog. Zelfs vanaf deze afstand kon ze zijn schouder- en borstspieren onder zijn tuniek zien bewegen. Hij was nauwelijks een paar jaar ouder dan zij, met blond haar dat opviel tussen de hoofden met zwart en bruin haar, en zijn gebruinde huid glinsterde in de zon.

“Wacht!” riep een stem.

Ceres wierp een blik naar beneden en zag Sartes, die worstelde om naar boven te komen.

“Opschieten of we laten je achter!” spoorde Nesos hem aan.

Natuurlijk, ze zouden het niet in hun hoofd halen om hun kleine broertje achter te laten, maar hij moest wel leren om bij te blijven. In Delos kon een moment van zwakte de dood betekenen.

Nesos haalde een hand door zijn haar en kwam op adem terwijl hij zijn blik over de menigte liet glijden.

“Dus op wie zet je je geld in?” vroeg hij.

Ceres draaide zich naar hem om en lachte.

“Welk geld?” vroeg ze.

Hij glimlachte.

“Als je iets had,” antwoordde hij.

“Brennius,” antwoordde ze zonder te aarzelen.

Verrast fronste hij zijn wenkbrauwen.

“Echt?” vroeg hij. “Waarom?”

“Ik weet het niet.” Ze haalde haar schouders op. “Gewoon een voorgevoel.”

Maar ze wist wel waarom. Ze wist het heel goed, beter dan haar broers, beter dan alle andere jongens uit haar stad. Ceres had een geheim: ze had niemand verteld dat ze zo nu en dan, gekleed als jongen, bij het paleis trainde. Het was bij koninklijk besluit verboden voor meisjes—er stond de doodstraf op—om te leren vechten. Mannelijke burgers waren echter welkom om te komen trainen, in ruil voor gelijke hoeveelheden werk in de stallen van het paleis, werk dat ze met veel plezier deed.

Ze had Brennius bekeken en was onder de indruk van de manier waarop hij vocht. Hij was niet de grootste van de krijgsheren, maar hij berekende zijn bewegingen met de grootste precisie.

“Echt niet,” antwoordde Nesos. “Het wordt Stefanus.”

Ze schudde haar hoofd.

“Stefanus wordt in de eerste tien minuten afgemaakt,” zei ze botweg.

Stefanus was de meest voor de hand liggende keus. Hij was de grootste van de krijgsheren, en waarschijnlijk ook de sterkste; maar hij was niet zo berekenend als Brennius of een aantal van de andere krijgers die ze had zien vechten.

Nesos brulde van het lachen.

“Ik geef je mijn goede zwaard als dat het geval is.”

Ze wierp een blik op het zwaard aan zijn riem. Hij had geen idee hoe jaloers ze was geweest toen hij dat meesterwerk van een wapen drie jaar geleden van Moeder voor zijn verjaardag had gekregen. Haar zwaard was een oud overgebleven exemplaar dat haar vader op de recyclestapel had gegooid. Oh, wat ze wel niet zou kunnen doen als ze een wapen had zoals dat van Nesos.

“Daar hou ik je aan, weet je,” zei Ceres glimlachend—hoewel ze hem in werkelijkheid nooit zijn zwaard zou afnemen.

“Ik verwacht niet anders,” grijnsde hij.

Ze vouwde haar armen voor haar borst toen er ineens een donkere gedachte bij haar opkwam.

“Moeder zou het niet toestaan,” zei ze.

“Maar Vader wel,” zei hij. “Hij is heel trots op je, weet je.”

Neso’s lieve opmerking verraste haar. Ze wist niet echt hoe ze het moest aanvaarden, en sloeg haar ogen neer. Ze hield zielsveel van haar vader, en ze wist dat hij van haar hield. Maar om de één of andere reden zag ze alleen haar moeders gezicht voor zich. Het enige dat ze wilde was dat haar moeder haar zou accepteren en net zo veel van haar zou houden als van haar broers. Maar hoe hard ze ook haar best deed, Ceres had altijd het gevoel dat ze in haar ogen nooit genoeg kon zijn.

Sartes klom kreunend naast hen op de muur. Hij was nog altijd een kop kleiner dan Ceres en zo schriel als een krekel, maar ze was er van overtuigd dat hij één dezer dagen als bamboe de lucht in zou schieten. Dat was ook wat er met Nesos gebeurd was. Hij was nu een gespierde hunk, die met zijn één meter negentig boven iedereen uittorende.

“En jij?” Ceres draaide zich om naar Sartes. “Wie denk jij dat er gaat winnen?”

“Ik ben het met jou eens. Brennius.”

Ze glimlachte en maakte met haar hand zijn haar door de war. Hij zei altijd wat zij zei.

Er rees weer gerommel op, de menigte zwol aan, en ze voelde een urgentie.

“Laten we gaan,” zei ze, “geen tijd te verspillen.”

Zonder te wachten klom Ceres langs de muur naar beneden en raakte rennend de grond. Terwijl ze de fontein in het oog hield, baande ze zich een weg naar het plein, verlangend om bij Rexus te komen.

Hij draaide zich om en zijn ogen werden groot van verrukking toen hij haar zag naderen. Ze rende op hem af en voelde zijn armen om haar middel terwijl hij een stoppelige wang tegen de hare drukte.

“Ciri,” zei hij in zijn lage, schorre stem.

Er liep een rilling over haar rug toen ze zich omdraaide en recht in Rexus kobaltblauwe ogen staarde. Met zijn één meter vijfentachtig was hij bijna een kop groter dan zij, met blond, stug haar dat langs zijn hartvormige gezicht viel. Hij rook naar zeep en de buitenlucht. Jezus, wat was het goed om hem weer te zien. Ondanks het feit dat ze zich prima kon redden in vrijwel elke situatie, gaf zijn aanwezigheid haar een gevoel van kalmte.

Ceres ging op haar tenen staan en sloeg haar armen om zijn brede nek heen. Ze had hem nooit als meer dan een vriend beschouwd tot ze hem over de revolutie had horen spreken, en over het ondergrondse leger waar hij lid van was. “We zullen vechten om onszelf te bevrijden van het juk van de onderdrukking,” had hij jaren geleden tegen haar gezegd. Hij had met zoveel passie over het verzet gesproken dat ze heel even had geloofd dat het omverwerpen van de monarchie mogelijk was.

 

“Hoe was de jacht?” vroeg ze met een glimlach, wetend dat hij dagenlang weg was geweest.

“Ik heb je glimlach gemist.” Hij streelde haar lange, roségouden haar naar achteren. “En je smaragdgroene ogen.”

Ceres had hem ook gemist, maar ze durfde het niet te zeggen. Ze was te bang om de vriendschap die ze hadden te verliezen als er iets tussen hen zou gebeuren.

“Rexus,” zei Nesos, die hen inhaalde en zijn arm greep. Sartes volgde hem op de voet.

“Nesos,” zei hij in zijn diepe, autoritaire stem. “We hebben weinig tijd als we naar binnen willen,” voegde hij toe, en knikte naar de anderen.

Ze haastten zich weg en gingen op in de massa die op weg was naar het Stadion. De soldaten van het Rijk waren overal en dreven de massa naar voren, soms met knuppels en zwepen. Hoe dichter ze bij de weg kwamen die naar het Stadion leidde, hoe dikker de menigte werd.

Ineens hoorde Ceres opschudding bij één van de kraampjes, en ze draaide zich instinctief om. Ze zag dat er ruimte was ontstaan rond een kleine jongen, waarnaast twee soldaten van het Rijk en een koopman stonden. Een aantal toeschouwers gingen er snel vandoor, terwijl anderen een cirkel vormden en nieuwsgierig toekeken.

Ceres liep naar voren en zag één van de soldaten een appel uit de hand van de jongen slaan. Hij greep de kleine bij zijn arm en schudde hem gewelddadig door elkaar.

“Dief!” gromde de soldaat.

“Genade, alstublieft!” schreeuwde de jongen terwijl de tranen over zijn smerige, ingevallen wangen liepen. “Ik had…zo’n honger!”

Ceres voelde haar hart barsten van medeleven. Zij had dezelfde honger gevoeld—en ze wist dat de soldaten niet anders dan wreed zouden zijn.

“Laat de jongen gaan,” zei de zwaargebouwde koopman kalm. Hij gebaarde met zijn hand, zijn gouden ring glinsterend in het zonlicht. “Ik kan het me veroorloven om hem een appel te geven. Ik heb honderden appels.” Hij grinnikte zachtjes, alsof hij de situatie niet al te zwaar opvatte.

Maar de menigte verzamelde zich om hen heen en iedereen werd stil terwijl de soldaten zich omdraaiden om de koopman te confronteren. Hun glimmende wapenrustingen ratelden. Ceres’ hart kromp samen voor de koopman—ze wist dat niemand het riskeerde om de confrontatie met het Rijk aan te gaan.

De soldaat deed dreigend een stap naar de koopman toe.

“Je neemt het op voor een crimineel?”

De koopman keek van de één naar de ander en leek nu onzeker. De soldaat draaide zich om en sloeg de jongen in zijn gezicht. Er klonk een misselijkmakend gekraak dat Ceres deed huiveren.

De jongen viel met een doffe bons op de grond, en de menigte hapte naar adem.

De soldaat wees naar de koopman en zei, “Om je loyaliteit aan het Rijk te bewijzen, hou je de jongen vast terwijl we hem met de zweep geven.”

De ogen van de koopman werden hard, en er stond zweet op zijn voorhoofd. Tot Ceres’ verrassing hield hij voet bij stuk.

“Nee,” antwoordde hij.

De tweede soldaat nam twee dreigende stappen naar de koopman en legde zijn hand op het heft van zijn zwaard.

“Doe het, of je verliest je kop en we steken je winkel in de fik,” zei de soldaat.

Het ronde gezicht van de koopman betrok, en Ceres kon zien dat hij verslagen was.

Langzaam liep hij naar de jongen toe. Hij greep hem bij zijn armen en knielde voor hem.

“Vergeef me alsjeblieft,” zei hij met tranen in zijn ogen.

De jongen jammerde en begon te schreeuwen terwijl hij zichzelf los probeerde te trekken.

Ceres kon het kind zien trillen. Ze wilde door blijven lopen naar het Stadion, en hier geen getuige van zijn, maar ze stond als verstijfd midden op het plein, haar ogen op de wreedheid gefixeerd.

De eerste soldaat scheurde de tuniek van de jongen open terwijl de tweede met een zweep boven zijn hoofd zwaaide. De meeste toeschouwers juichten de soldaten toe, hoewel er een paar mompelden en toen met hangende hoofden wegliepen.

Niemand kwam voor de dief op.

Met een hebzuchtige, bijna krankzinnige uitdrukking sloeg de soldaat de zweep tegen de rug van de jongen, en hij gilde het uit van de pijn. Bloed sijpelde uit de verse snijwonden. De soldaat bleef uithalen, tot het hoofd van de jongen naar achteren zakte en hij niet langer schreeuwde.

Ceres voelde een sterke drang om naar voren te stormen en de jongen te redden. Maar dat, wist ze, zou haar dood betekenen, en de dood van iedereen waar ze van hield. Ze liet haar schouders hangen, hopeloos en verslagen. Ze nam zich voor om op een dag wraak te nemen.

Ze trok Sartes naar zich toe en bedekte zijn ogen. Ze wilde hem wanhopig graag beschermen, hem nog een paar jaar onschuld gunnen, hoewel er in dit land eigenlijk geen onschuld bestond. Ze dwong zichzelf om niet impulsief te handelen. Als man zijnde moest hij deze wreedheden zien, niet alleen zodat hij zich aan kon passen, maar ook zodat hij op een dag een sterke deelnemer van het verzet kon zijn.

De soldaten rukten de jongen uit de handen van de koopman en gooiden zijn bewusteloze lichaam achterin een houten wagen. De koopman drukte zijn handen tegen zijn gezicht en huilde.

Binnen enkele seconden was de wagen weer in beweging, en was de open ruimte weer gevuld met mensen die over het plein slenterden alsof er niets was gebeurd.

Ceres voelde een overweldigend gevoel van misselijkheid opwellen. Het was onrechtvaardig. Ze kon nu zo een handvol zakkenrollers aanwijzen—mannen en vrouwen die hun kunst zo hadden geperfectioneerd dat zelfs de soldaten van het Rijk hen niet konden pakken. Het leven van deze arme jongen was nu verwoest vanwege zijn gebrek aan vaardigheid. Als dieven werden gepakt, of ze nu jong of oud waren, verloren ze hun ledematen of meer, afhankelijk van de stemming van de rechters op die dag. Als hij geluk had, zou zijn leven gespaard worden en zou hij worden veroordeeld tot een straf waarbij hij levenslang in de goudmijnen moest werken. Ceres zou liever sterven dan zo’n straf ondergaan.

Ze vervolgden hun weg door de straat, hun stemming verpest, schouder aan schouder met de anderen. De hitte was bijna ondraaglijk.

Er kwam een gouden koets naast hen rijden die iedereen uit de weg dreef, en de mensen naar de huizen langs de straten duwde. Ceres werd ruw door elkaar geschud en keek op. Ze zag drie tienermeisjes in kleurrijke zijden jurken, hun ingewikkelde kapsels versierd met pinnen van goud en kostbare juwelen. Eén van de tienermeisjes gooide lachend een munt op straat, en een handjevol burgers liet zich op handen en knieën vallen, worstelend om een stukje metaal waar ze hun familie een hele maand mee zouden kunnen voeden.

Ceres stopte nooit om aalmoezen op te rapen. Ze zou liever verhongeren dan donaties van dat soort mensen aannemen.

Ze zag een jonge man de munt vastgrijpen, waarna een oudere man hem tegen de grond werkte en een stijve hand om zijn nek klampte. Met zijn andere hand wrikte de oudere man de munt uit zijn hand.

De tienermeisjes lachten en wezen, waarna hun koets weer verder reed.

Ceres’ ingewanden krompen samen van walging.

“In de nabije toekomst zal ongelijkheid voorgoed verdwijnen,” zei Rexus. “Daar zal ik op toezien.”

Terwijl ze hem hoorde spreken, zwol Ceres’ hart van trots. Op een dag zou ze zij aan zij met hem en haar broers in het verzet vechten.

De straten werden breder naarmate ze het Stadion naderden, en Ceres kreeg weer het gevoel dat ze kon ademen. De lucht gonsde. Ze had het gevoel dat ze zou scheuren van opwinding.

Ze liep door één van de tientallen gewelfde poorten en keek op.

Er bevonden zich duizenden en duizenden burgers in het schitterende Stadion. De ovalen structuur was aan de noordelijke kant ingestort, en de meeste rode markiezen waren gescheurd en boden slechts weinig bescherming tegen de verzengende zon. Wilde beesten gromden van achter ijzeren tralies en valdeuren, en ze kon de krijgsheren al klaar zien staan achter de poorten.

Ceres nam alles verwonderd in zich op.

Ineens keek Ceres op en besefte ze dat ze achter was geraakt. Ze haastte zich naar voren om Rexus en haar broers in te halen, maar op dat moment werd ze omsingeld door vier potige mannen. Ze roken naar alcohol, rottende vis en zweet en ze verdrongen zich om haar heen en staarden haar aan met hun rotte tanden en lelijke grijnzen.

“Jij gaat met ons mee, mooi meisje,” zei één van hen terwijl ze op strategische wijze dichterbij kwamen.

Ceres’ hart ging hevig tekeer. Ze keek voor zich uit, zoekend naar de anderen, maar ze waren al verzwolgen door de menigte.

Ze confronteerde de mannen en zette haar dapperste gezicht op.

“Laat me met rust of ik…”

Ze barstten in lachen uit.

“Wat?” spotte één van hen. “Een klein meisje als jij dat het tegen ons vier opneemt?”

“We zouden je hier schoppend en schreeuwend naar buiten kunnen dragen en niemand die er wat van zou zeggen,” voegde een ander toe.

En het was waar. Vanuit haar ooghoeken zag Ceres mensen voorbij lopen, die deden alsof ze niet zagen hoe deze mannen haar behandelden.

Ineens werd het gezicht van de leider serieus. Met één snelle beweging had hij haar bij haar armen gegrepen en haar naar zich toe getrokken. Ze wist dat ze haar konden meenemen en dat niemand ooit meer iets van haar zou horen, en die gedachte beangstigde haar meer dan wat dan ook.

In een poging haar bonzende hart te negeren draaide Ceres zich om en rukte haar arm los uit zijn houtgreep. De andere mannen lachten geamuseerd, maar toen ze de onderkant van haar handpalm tegen de neus van de leider sloeg en zijn hoofd naar achteren klapte, werden ze stil.

De leider greep met zijn smerige handen naar zijn neus en kreunde.

Ze liet zich niet vermurwen. Wetend dat ze maar één kans had, schopte ze hem in zijn maag, en hij klapte voorover.

Maar ze werd onmiddellijk door de andere drie besprongen. Hun sterke handen grepen haar vast en trokken haar mee.

Ineens bedaarden ze. Ceres keek om en zag tot haar opluchting dat Rexus was verschenen en er één in zijn gezicht stompte, waardoor de man bewusteloos raakte.

Toen verscheen Nesos. Hij greep een ander en gaf hem een knietje in zijn maag, waarna hij hem tegen de grond trapte en hem in het rode stof liet liggen.