Read the book: «Specialiteiten», page 5

Font:

Toch hebben oppervlakkige denkers dien moed gehad! Om te weten te komen wie Ťbevoegdť zyn om 't Volk voortegaan, sloegen zy den weg in, die rechtstreeks op verregaande ňnbevoegdheid uitloopt. Als ware het om de kwaal zooveel mogelyk te verergeren, heeft men 't aantal verkeerd oordeelende vaderlanden in kiesdistrikten gesplitst, en alzoo de fouten die zoo'n Vaderland aankleven, zooveel mogelyk vermenigvuldigd. Die fouten immers zyn: onkunde, brood-roem-en opinienyd, in één woord: Klein-städterei. Het ligt in de rede dat de ŤVaderlandenť hun kandidaat-profeten van te naby zien, en dat dit gebrek te grooter wordt naarmate men de grenzen van zoo'n vaderland inkrimpt, gelyk by ons Distriktenstelseltje dan ook inderdaad het geval is.

* * * * *

Ik gis dat deze laatste opmerking sommigen zal voorkomen als 'n parafraze van 't bekende spreekwoord over groote mannen en kamerdienaars, en dit noopt me tot de uitdrukkelyke verklaring dat ik hier geheel iets anders bedoel. Om dit verschil van meening duidelyk te maken, moet ik me nu wel even met dien vervelenden deun bezighouden. Na den weerslag dien ik jaren geleden reeds daarop gaf en dien ik voor afdoende hield, (IDEE 689) kom ik daarop niet voor m'n genoegen terug. Maar 't moet wel, omdat me telkens blykt dat er nog altyd 'n gansche bende kamerdienaars heel wanhopig loopt te zoeken naar 'n groot man. Eilieve, als die verweesde lakeien-zelf eens die funktie op zich namen? 't Is waar dat ze dan zouden moeten beginnen met 'n eind te maken aan hun knechts-praatjes. De gaping die daaruit te voorzien was op de programmen van Letterkundige Kongressen, moest dan maar in 's hemelsnaam worden aangevuld met iets degelyks.

Voyons! De grootemannigheid schynt … 'n hoedanigheid te wezen. We slaan de definitie over, en nemen gemakshalve aan, dat de jammerende knechts 't daarover onderling eens zyn. Ook dat ik 't met hen eens ben … wat veel gehoopt is, want: 1. Ik weet niet wat men onder 't woord Ťgroot manť verstaat. 2. Als ik 't wist, zou ik zeker moeite hebben m'n opinie duidelyk te maken aan 't volkje dat gewoon is in 't kleine te wroeten. 3…. maar genoeg! We zullen ons aanstellen, alsof ik, wy, zy, allemaal verstand hadden—en 't zelfde verstand—van grootemannigheid. Deze hoedanigheid dan moet het eigendom, het kenschetsende, de eigenaardigheid wezen van 'n mens, niet waar? Men kan dus zeggen: ŤA is 'n groot manť even als men verzekeren kan dat B blond is. Van welke kracht nu zou de tegenwerping wezen: niemand is blond voor z'n keukenmeid? Beteekent dit, dat de blondheid van B in twyfel getrokken of ontkend wordt? Me dunkt dat deze twyfel of ontkenning zich anders moest openbaren. Het aanduiden immers van 'n byzondere personensoort die B's blondheid niet waarneemt of erkent, schynt de meening in zich te sluiten dat B wčl blond is voor alle anderen. Wat is hier de bedoeling van 't woordje: voor? Men is iets, of men is 't niet. Wil 't hier zeggen: Ť_in de oogen van_?ť Maar … de schuld kan aan die oogen liggen, en 't spreekwoord moet dan veranderd worden in: Ťkeukenmeiden kunnen geen blond zien.ť Arme keukenmeiden! Of zou de wysheid der volkeren bedoeld hebben dat er geen blonde menschen zyn? Waartoe dan die keukenmeid er bygehaald? Men zou toch niet in 't hoofd krygen te zeggen: Ťvoor die, die of die bestaat er geen cirkelkwadratuur, geen _perpetuum mobile_ť alsof die dingen er wčl waren voor 'n ander.

Een welwillende huisgenoot die me over den schouder ziet, blaast my in 't oor dat ik hier moet afstappen van de letterlyke beteekenis, om overtegaan op den vermoedelyken zin van 't spreekwoord. Goed! Die zin zal wel wezen dat zoo velen—of allen?—die voor groot doorgaan, van naby bezien …

Het doet me leed, hier 't woordje Ťvan nabyť te moeten gebruiken, omdat juist in de verondersteld-onjuiste opvatting dáárvan, de oorzaak ligt die me zoo-even deed verklaren dat ik in myn redeneering over de fout van te naby zien, geenszins het oog had op dat armzalige keukenmeiden-spreekwoord. Ik zal dus wel genoodzaakt wezen daarop terugtekomen, en neem voorloopig dat Ťvan naby zienť in den gewonen zin.

ŤVelen—of allen?—die in de verte groot schynen, blyken van naby gezien niet groot te wezen?ť

Is dit de beteekenis van 't spreekwoord? Dan begryp ik 't alweer niet. Met dat Ťschynenť immers hebben we niets te maken. ŤIn de verte zienť zou dan, beter uitgedrukt, beteekenen: verkeerd zien. En: Ťvan naby beschouwdť had de kracht van: goed beschouwd. De heele zin kwam dan hierop neer, dat 'n zaak, terdege bekeken, zich anders voordoet dan verkeerd gezien. Het is voor de wysheid der volkeren te hopen dat er in dat spreekwoord 'n eenigszins dieper bedoeling ligge. Om met alle welwillendheid die bedoeling optesporen, doen we nu ook van 't ontleden der overdrachtelyke beteekenis afstand, en brengen de zaak over in het stellige, in 't konkrete. De zin van 't spreekwoord zou kunnen zyn:

ŤWie in 't publiek menslievendheid predikt, is van naby gezien—d.i. alweer: goed beschouwd—'n barbaar.ť

Dat Ťpredikenť hoort er niet by. De vraag is niet wat iemand preekt, spreekt of verkondigt—tenzy in de gevallen waar 't woord de waarde van 'n daad heeft—we moeten weten wat de man is, die men onderwerpt aan de vuurproef der beschouwing van naby. Voor-zoo-ver alweer dat Ťvan nabyť beteekent: terdege, nauwkeurig, zouden we hier alzoo de volkerenwysheid betrapt hebben op 'n orakelspreuk van de soort als: wie zoo is, is anders. Q. A.

Om onze welwillendheid ten aanzien van 't kreupele praatje ten top te voeren, willen we nňg 'n poging wagen om het te verheffen tot iets begrypelyks. Laat ons aannemen dat wy in de toepassing mogen gebruik maken van mitigeerende bywoordjes. Het gebeurt wel eens dat iemand die … enz. Ť_Somtyds_ is de man die zich in 't publiek voordoet als … enz. Er zyn voorbeelden van moralisten, wier zeden … enz.

Alweer klaag ik hier over gebrek aan diepte. Men zal erkennen, hoop ik, dat al die praatjes neerkomen op de palisse-waarheid dat sommige zaken en personen wel eens anders zyn dan ze schynen. 't Was waarachtig wel de moeite waard, aan dit fysiologisch verschynsel 'n spreekwoord te wyden! En toch, dat spreekwoord heeft 'n zin, 'n reden van bestaan. Waarlyk 't is niet zonder oorzaak—niet zonder bekende oorzaak ook—dat het leeft, groeit, bloeit, van aanhangers overvloeit, en vruchten draagt. Vruchten en redevoeringen! Die oorzaak, lieve lezer—we willen hopen dat geen kongreslid zich de zaak te veel aantrekke—die oorzaak is … dat er te veel kamerdienaars in de wereld zyn … ziedaar! Hun treurigheid over gebrek aan groote mannen, is gegrond, waarachtig! Men hoeft nu juist geen jakhals te wezen om meetehuilen als men die interessante diertjes hoort janken en redevoeren over de schaarste van leeuwen.

Wie goed is, is goed, onverschillig op welken afstand men hem beziet. Want z'n eigenaardigheid ligt in hemzelf, en hangt niet af van 't standpunt des waarnemers. De vraag of men van 'n uitstekend persoon eischen kan dat-i ook in 't dagelyks leven hoog sta, is kinderachtig. Met of zonder permissie van den jakhals, is de leeuw 'n leeuw. Met of zonder eischen of vergunningen van dien aard, is 'n appel 'n appel, 'n boom 'n boom, en 'n Ťgroot manť—wat dan ook de beteekenis van dit woord moge zyn—'n groot man. Het is hem geheel onverschillig of dit door z'n kamerdienaar gevorderd of erkend wordt. Hy zou niet anders kunnen zyn dan hy is, d.w.z. uitstekend. En dit zou zoo blyven, al stond men hem in kongresverhandelingen genadiglyk toe, in z'n binnenkamertje kleiner te wezen dan op straat. Zoo'n vergunning teekent overigens de aspiratien van 'n knecht, die z'n voorzorgen neemt tegen den tyd dat men ook hem eens—by groote vergissing dan—voor 'n heer zal aanzien.

Wie goed is, is goed, binnen'shuis en buiten'shuis. Hy is goed voor z'n medeburgers, voor z'n echtgenoot, voor z'n kinderen, voor z'n vrienden, voor z'n dienstboden. Wie er anders over denkt, mag zich ook wel gaan verbeelden dat 'n goudstuk in 't donker zich amuzeert met in 'n cent te veranderen. Feilen, fouten, vergissingen, dwalingen … wie heeft ze niet? Maar de bewering dat 'n Ťgroot manť in z'n byzonder leven op-eenmaal zou inkrimpen tot iets kleins … dat z'n adel by voorkomende gelegenheid eventjes zou overgaan in gemeenheid … zie, dit is 'n uitvindseltje van den zwerm niet-groote mannen die middel zoeken om hun kleinheid en gemeenheid te doen voorkomen als adel. Ze meenen zich tot Chimborassa's te maken door 't uitkramen van de gissing dat er zeker wel hier of daar 'n spleetje zal wezen in den Montblanc. Hun praatjes, al of niet steunende op 'n zinneloos spreekwoord, zyn oneerlyk, en moeten hoofdzakelyk strekken om den tol van hulde uittewinnen, dien ze hun meerdere schuldig zyn. Wie wat wil afdingen op den roem van COLUMBUS, moet bewyzen dat hy Amerika niet ontdekte. Niet hopen, wenschen of veronderstellen, niet verzinnen of insinueeren, niet lasteren vooral, dat de knecht van dien Ťgrooten manť zeker wel iets kwaads van hem zal geweten hebben. Naar de keuken met zulk gewawel!

* * * * *

Tot m'n groot genoegen neem ik nu afscheid van dat spreekwoord en die huilende kamerdienaars. De zin waarin ik vóór die uitweiding 't woordjen al te naby gebruikte, was ŕnders. Ik bedoelde de optische fout die 't gevolg is van te naby zien. Even als er tot het juist beoordeelen van schilderstukken, zeker punt is waar de toeschouwer zich plaatsen moet, zoo ook behoort de mens te worden waargenomen op zekeren afstand, klein of groot naarmate van de breedte der trekken waarmee de Natuur z'n ziel geteekend heeft. Wie dezen regel uit het oog verliest, zou gevaar loopen een Rembrand grof te vinden en miniatuurtjes in 't geheel niet te zien. Maar de hoedanigheden van 'n mens zyn ingewikkelder dan van 'n schilderstuk, en daarom is de bepaling van 't juiste standpunt waarop de beoordeelaar zich te plaatsen heeft, zooveel moeielyker. Bovendien … die beoordeelaar is soms, dikwyls, altyd misschien, eenigszins mededinger. Z'n eigen fouten, en niet altyd die van 't beschouwd voorwerp, staan dikwyls zyn oordeel in den weg.

Met die fouten bedoel ik nu niet den voor 't oogenblik afgehandelden nyd, al blyft het waar dat die pest 'n hoofdrol speelt in de antichambre van de wereld. Neen, met den besten wil en zonder boosaardig opzet, is de meerderheid—die uit den aard der zaak niet uit Ťgroote mannenť bestaat—tot onjuist oordeel gedwongen, omdat zy 'n verkeerden maatstaf aanlegt. De teleurstelling by het van te naby zien der personen die voor uitstekend doorgaan, behoeft volstrekt niet gegrond te wezen op hun verkeerdheden. Ze is vaak, of kŕn zyn, 'n gevolg hunner afwyking van 't ideaal dat de beschouwer zich zeer willekeurig van uitstekendheid geliefde te vormen, 'n ideaal dat—vreemd genoeg voor den allergewoonsten bron waaruit het voortvloeit—steeds zondigt door opgeschroefde ňngewoonheid. A verneemt, en gelooft voorloopig, dat X 'n Ťgroot manť is. A, géén Ťgroot manť waarschynlyk, eet 'n broodje met z'n mond. Hy krygt X te zien van naby, van te naby, ontdekt dat X even als hyzelf, z'n mond gebruikt tot het orberen van 'n broodje … weg is de illuzie! De Ťgroote manť had, om op de hoogte van A's kinderachtige voorstelling te blyven, met z'n neus moeten eten, of geen broodje moeten eten, of in 't geheel niet eten … weet ik, 't! De hier bedoelde fout in 't schatten van uitstekende mensen, wordt vry algemeen erkend, zoodra zich die uitstekendheid slechts in maatschappelyken rang openbaart, en dan weet men ze zelfs te gebruiken tot onderhoud of versterking van tucht. Keizers, Koningen, Bevelhebbers houden zich op 'n afstand. Zy vertoonen zich niet en robe de chambre, geenszins altyd omdat ze fouten te bedekken hebben, maar omdat veel ondergeschikten te laag staan om te waardeeren wat natuurlyk en eenvoudig is. De nogal verdachte dood van den laatsten CONDÉ—wiens nalatenschap in de familie kwam van LOUIS PHILIPPE—had op de stemming van 't groot en klein gemeen, 'n minder nadeeligen invloed dan de burgerlyke paraplui waarmee die Koning zich vertoonde in de straten van Parys. De épiciers en prud'hommes, de Kappelluî, vinden 't vreemd en derogeerend, dat iemand die géén épicier of prud'homme is, géén Kappelman, in iets op hčn gelijkt, en ze wreken zich over hun botheid door den zoodanige alle uitstekendheid te ontzeggen. Wie alzoo door de meerderheid wilde aangezien worden voor 'n Ťgroot manť zou zich op 't voorbeeld van allerlei goden, moeten hullen in 'n wolk van geheimzinnigheid. Hy behoeft niet te vliegen, mits men maar niet ziet dat-i loopt. Hy behoeft geen wonderen te doen, mits slechts z'n vader niet bekend zy als timmerman te Nazareth. Neen … hy moet geen vader gehad hebben. Dat is onmogelyk, dat is onmenselyk, dat kan voor Ťgrootť doorgaan, dat is het ware! Arme JEZUS, hoe kondt gy u voorstellen de mensen begeerig te maken naar uw ŤKoningryk der Hemelenť gy dien men op aarde gezien had, koornaren plukkend met de hand … als 'n mens? Gy die honger en dorst had … als 'n mens? Gy die geschreid hebt … als 'n mens? Neen, neen, 't spreekt vanzelf dat de menigte die brevetten uitreikt van Ťbevoegdheidť u niet kon aanstellen tot specialiteit in hoogere dingen! Men heeft u gegeeseld en gekruizigd …

Goddank, dat al dat volkjen u nooit zag lachen! Als gy u zóó ver vergeten hadt, lieve JEZUS, waarlyk men had u den verheffenden marteldood op Golgotha niet gegund, en 't ware uw lot geworden gelykenisjes te verzinnen om de kinderen van Schmoel te amuzeeren.

MVIII

Ik heb in een der vorige hoofdstukken betoogd dat specialiteiten geen nut stichten in de Volksvertegenwoordiging, en dat alzoo het aanpryzen en kiezen der zoodanigen nadeelig werkt. Doch ook meer rechtstreeks dan door niet nuttig te zyn alleen, wordt het gehalte eener Vergadering door dat verderfelyk specialismus verlaagd. Specialiteiten, ten-arbeid gesteld buiten hun bepaalden werkkring, veroorzaken pozitief kwaad.

De man die zich uitsluitend toelegt op één vak, is van het gewicht daarvan doordrongen, en wordt beheerscht door de neiging dat gewicht te overschatten. Een specialiteit is uit den aard der zaak pedant of erger. De zeeman minacht den onnoozele die niet weet dat men Ťaanť dek zegt, in-plaats van Ťopť dek. De industrieel staat verbaasd over de hoofdigheid van den militair, die in 't belang van 'n zoogenaamd defensie-stelsel, andere inzichten dan de zynen voorstaat omtrent de richting van 'n spoorweg. De geleerde ergert zich aan den financier wiens bekrompenheid zekere uitgaaf voor 'n wetenschappelyk doel, wil schrappen van de begrooting. De grondeigenaar—specialiteit van ryk-zyn, ryk-blyven en ryker-worden—klaagt over 't Jacobinisme van den staathuishoudkundige die op herziening van 't kadaster aandringt. De fabrikant roept wraak over de voorstanders van lage tarieven. Enz. enz.

Wordt het algemeen belang door dien nayver gebaat? Dit is onmogelyk. We hebben in zulke Vergadering niet meer te doen met de veronderstelde som van opgetelde intelligentien, het Volk moet zich behelpen met de verschillen die er overblyven na wederzydsche neutralizatie van kracht, en ook de waarde van deze restantjes wordt op hare beurt door ongelyksoortigheid en divergentie vernietigd.

* * * * *

Het is ten-onrechte dat men de onderscheiden takken van wetenschap in twee hoofdsoorten verdeelt, waarvan de eene den naam exakte wetenschap draagt, in-tegenstelling naar 't schynt van de andere welker benaming nog moet worden uitgevonden. Men durft niet zeggen; inexakt en deze schroom is te pryzen. Want inexakte wetenschappen zyn er niet. Alleen ons weten is inexakt, doch het ideaal der wetenschap laat geen onjuistheid, geen transaktie met omstandigheden, geen fiktie, en dus geen parlements-waarheid, toe. Een maatregel omtrent Volksbelangen is evenzeer ňf goed ňf niet goed, als 't produkt van twee cyfers al dan niet zeker getal uitmaken. De aan laatstbedoelde slotsom toegekende nauwkeurigheid, heeft slechts 'n uitsluitende beteekenis in-zooverre wy daarmee de wyze aantoonen waarop we tot ons rezultaat geraakt zyn. Elk ander feit, op-zichzelf beschouwd, is even exakt. Het Zyn liegt niet, onverschillig of wy ons in-staat voelen de bekende eigenschappen daarvan nauwkeurig te schryven, dan of ze ons vermogen van voorstelling en uitdrukking te-boven gaan. Tegenzin in de moeite om ingewikkelder zaken tot klaarheid te brengen, noopte ten- alle-tyde den mens tot het byeenroepen van medewerkers, 'n fout waarvan hy zich niet schuldig maakt zoolang het de oplossing geldt van eenvoudige vraagstukken. Het doet nu niet ter-zake of deze eenvoudigheid bestaat in 't gering aantal faktoren, in de vanzelf- sprekende geleidelykheid waarmee de syllogismen elkaar opvolgen, of in de stiptheid der terminologie die ons by zoodanige oplossing ten-dienste staat. In de beide laatste gevallen sluit uitgebreidheid geen eenvoud uit.

Vraagstukken nu over maatschappelyke belangen zyn, uit den aard der zaak, in zekeren zin niet eenvoudig. De slotsom moet worden getrokken uit 'n zeer groot aantal faktoren die niet altyd met elkander in 'n verband staan dat terstond in 't oog valt, en welker terminologie gewoonlyk zeer vaag is. Welke dolzinnigheid beweegt nu den mens, ter bereiking van 'n moeilyk doel 'n weg met hindernissen te kiezen, en slechts dan de voorkeur te geven aan gemakkelyker methode, indien er 'n punt moet bereikt worden, waarheen de toegang niet kan worden versperd?

Geen vakman, hoe ook beheerscht door pedanterie, eigenbelang of opgedrongen partygenootschap, heeft het in z'n macht den mathematikus te belemmeren in 't stipt volgen van z'n logischen gedachtenloop. Toch kiest de wiskundige, tot het oplossen van 'n probleem, de eenzaamheid. Kollaboratie komt hem bespottelyk voor, al zy hy dan overtuigd dat niemand in staat is hem te doen wankelen in 't vertrouwen op wiskunstige zekerheid.

Tot het onderzoeken evenwel van die andere problemen, omgeeft men zich met 'n tal van elementen die 't nasporen van waarheid vierkant in den weg staan. Ik meen in IDEE 334 de hoofdoorzaken dezer blykbare ongerymdheid te hebben aangewezen, doch al moeten wy ons in het onvermydelyke schikken, het blyft toch plicht de afwijking van waarheid, die uit dezen dwang voortvloeit, niet noodeloos te vergrooten. En dit doen wy, door aan specialiteiten plaats te geven in onze Volks- vertegenwoordiging.

Ik zeide: in schynbare afwyking. Werkelyke afwyking van 'n wiskunstige waarheid is onmogelyk. Kan de wiskunde het helpen, dat we gewoon zyn ons nog onjuister uittedrukken dan de gebrekkige taal toelaat? Het geheel zal gelyk zyn aan de som der deelen, indien die deelen op de tot bereiking van dit doel noodige wyze worden samengevoegd. Misschien zou de stiptheid nog nadere omschrijving vorderen, doch ik hoop begrepen te worden door ieder die weigeren zou 'n handvol gebroken glas voor 'n vensterruit, of 'n hoop bouwmaterialen voor 'n behoorlyke woning aantenemen (IDEEN 2, 4). De cohaesie der deelen, en wel 'n bepaalde cohaesie, is noodig tot het vormen van 't gewenscht of bedoeld geheel.

Wat wordt er van dezen eisch, indien de deelen instee van elkaar aantehangen en te kompleteeren, elkander tegenwerken, in den weg staan, vernietigen?

Reeds in den aanvang myner IDEEN betuigde ik gestemd te zyn tegen parlementaire regeeringsvormen (IDEE 2) doch tevens dat ik voorloopig niets beters wist in de plaats te stellen. Zoolang lafhartigheid en wantrouwen 'n hoofdrol spelen in de geschiedenis der mensheid, zal de routine-staatsman zich onwysgeerig tevreden stellen met dergelyke pogingen om by mangel aan waarheid, iets te geven waaruit soms 'n berusting wordt geboren die op rust gelykt (IDEE 7).

Soms. Misschien moest ik zeggen: zelden. Sporadische revolutien en epidemische ontevredenheid—beiden vooral niet minder frekwent onder konstitutioneele regeeringsvormen dan in werkelyke monarchien—bewyzen de ondoelmatigheid van 't vertegenwoordigd stelsel. Zy die dit stelsel voorstaan, gaan uit van 'n stelling die niet alleen hůn onaantastbaar voorkomt, maar die evenzeer door de tegenstanders wordt geëerbiedigd: een volk heeft het recht zichzelf te regeeren.

Maar, eilieve, de monarchalen zeggen niet anders. Of althans, waar ze iets anders beweerden, zouden ze slechts blyk te geven hun eigen katechismus niet te kennen. Wel zeker, 't Volk regeert zichzelf! De vraag is maar of het deze macht en dezen plicht delegeert op één persoon, op duumviren, op driemannen, op tetrarchen, op decemviri, op zeventig, op drie-vierhonderd, of op meer? En tevens op welke wys de tot het uitvoeren van den regeerplicht te kiezen personen worden aangewezen? ALEXANDER maakte zich, naar 't fabeltje luidt, op z'n sterfbed wat al te gemakkelyk van de zaak af, door op de vraag wie hem opvolgen zou, heel naďf te antwoorden: de waardigste!

Dit zou gewis voor alle belangen het beste zyn, en wie zich tegen zoo'n diepzinnige uitspraak verzet, verdient niet door den waardigste geregeerd te worden.

Maar … wie is de waardigste? Dŕt is de vraag. Ik stem voor ik. Gy voor gy. Hy voor hy. Altemaal ikheden. De heele natie bestaat op eenmaal uit waardigsten.

Dit eenmaal aangenomen, zou er moeten worden uitgemaakt, wie onder al die waardigsten de állerwaardigste is? En daarop volgt weer 'n gelyke stryd, waarin natuurlyk zelfkennis en bescheidenheid de gewone treurige rol spelen.

Van stryden moe, is men bedacht op vergelyk. By-gebrek aan middelen om uittemaken wie van al die allerwaardigsten de méést-allerwaardigste is, wordt er voorgesteld dezen of genen daarvoor te houden. Wien? Den sterksten arm. Den besten schutter. Den snelsten looper. Den langsten. Een dwerg. Den diksten. Een skelet. Den ryksten. Een bedelmonnik. Een man, den oudsten. Een vrouw, de schoonste. Een kind, het onnoozelste, Een waarzegger. Een profeet. Een derwisj. Een fakir. Iemand die raadsels oplost. Een ruiter wiens paard na 'n bepaald oogenblik 't eerst hinnikt …

Nieuwe stryd!

Ť_Myn_ fakir is haveloozer dan de uwe.ť

Ť_Myn_ skelet rammelt uitstekend.ť

ŤZie myn kandidaat eens, hy loopt de zon voorby.ť

ŤGekheid! Ik stel u hier iemand tot koning voor, die twee etmalen achtereen redevoeren kan, zonder neussnuiten of kuchen … hy spreekt over al wat je wilt.ť

ŤAlles verkeerd! We moeten 'n koning hebben die tooveren kan, dat is 't ware.ť

ŤZiehier 'n man die wčl is met God, en dus baasspeelt over de elementen. Als we hem op den troon zetten, zal 't altyd mooi weer zyn.ť

Enz. Enz. Neen, nog niet: enz. Eerst volge hier de parabel over koning KRATES in de Minnebrieven, waarnaar ik verwys.

Hoe nu ook de stryd eindigde, steeds blyft het waar dat het Volk-zelf altyd beginnen moest met 'n daad van souvereiniteit, al bestond dan ook deze handeling in 't eens-vooral afstaan van gezag. De aanhangers van het droit divin vergeten gewoonlyk dat het goddelyk recht zich nooit zou gehandhaafd hebben zonder den eerbied der meerderheid voor dat recht, en de voorstanders van stemmen-tellen zien voorby dat hun methode letterlyk dezelfde is als die waardoor het droit divin in de wereld werd gebracht. De stembriefjes uit SAMUELS tyd zyn verloren gegaan, doch men mag aannemen dat hy ruggespraak had gehouden met de kiezers van die dagen, toen hy in z'n tiende hoofdstuk—en in 't zestiende nogeens!—den uitslag van 't plebisciet verkondigde met olie. Wie dit betwyfelt, en meent dat SAMUEL 't Volk ditmaal niet raadpleegde, moet aannemen dat hy dan stilzwygend zich bewust was depozitaris van den algemeenen wil te zyn, of althans dat-i zich verzekerd hield de meerderheid op z'n zy te hebben. En dit moet hem dan by vorige gelegenheden gebleken zyn, daar 'n politikus van zyn gehalte z'n staatsgreep niet ligtvaardig zou blootstellen aan mislukking. Hoe men 't dus neemt, altyd gaat het gezag van 't Volk uit. Het verschil tusschen de beide hoofdrichtingen der begrippen over Regeeringsvorm, doet denken aan 't onderscheid tusschen thee en koffi, dat—naar thans beweerd wordt—grooter schynt dan 't inderdaad is, daar die dranken volgens chemische onderzoekingen uit dezelfde grondbestanddeelen zouden bestaan.

ALPHONSE KARR heeft 'n gelyksoortige waarheid aangeroerd in z'n uitspraak: Ťhoe ge ook de zaak keert, wendt, draait, wyzigt, regelt, vormt, of vervormt il y a toujours un monsieur en habit noir qui décide.ť Zóó is het! Men moet altyd terecht komen by 'n individu, al zy 't dan dat de zoodanige met meer of min recht verondersteld wordt optetreden in naam van velen. De natuur wil niets weten van onze fiktien. Zonderling en inkonsekwent is 't echter dat juist de voorstanders van den parlementairen regeeringsvorm, zy die 'n afschuw voorwenden van alleenheersching, 'n allerzotst individualismus voorstaan by 't aanpryzen van specialiteiten. Verkrachte logika wreekt zich altyd sarkastisch door haren mishandelaar de ongerymdheid voortehouden, waarop z'n vergryp tegen de rede uitloopt, en wy vinden hiervan 'n aardig voorbeeld in de gevolgen der specialiteiten-manie.

A is 'n monarchische herder, en mishandelt z'n schapen. Dat komt van die alleenheersching!

L'Histoire nous apprend Qu'en de tels accidents L'on fit …

On fit … Wat? Wel 'n revolutie! Alle schapen liepen tehoop en maakten 'n grondwet.—Of 't in '48 geschiedde, weet ik niet, maar 't jaar doet niet tot de zaak.—Volgens die grondwet dan, zouden alle schapen verheven worden tot herders, en A gedegradeerd tot schaap. Niet één princeps of voorste zou voortaan de kudde leiden, drenken en scheren, maar allen zouden allen

Dat ging niet! Ieder wou voorgaan. Ieder wou 't eerst drinken, of liever nog, alleen. Ieder had lust in scheren, maar niemand wou geschoren worden. Bovendien, alles blaatte door elkaar, en de ooien konden haar eigen lammeren niet verstaan. Men had de regeering van dien eenling A allerdrukkendst gevonden, ondragelyk zelfs, maar bevond zich niet veel beter onder de tirannie van allen over allen. Hier volgt het vertegenwoordigd stelsel:

–Indien we eens niet allen tegelyk blaatten, riep 'n politieke nieuwlichter, doch 't recht daartoe slechts toekenden aan … zeventig?

–Reaktie! riep 'n opgewonden lam dat niet vry was van karbonarisme.

–Geenszins, antwoordde de eerwaardige hamel van wien 't voorstel was uitgegaan, en die veel wol was kwytgeraakt onder 't regime der panarchie. Ik verzeker u op m'n republikeinsche eer, dat het volstrekt niet in m'n bedoeling ligt, terug te keeren tot de alleenheersching. Eens-vooral, weg met A! Hy is ontherderd en blyft ontherderd!

–Weg met A! blaatte de kudde.

–Ik ben 't volkomen met u eens. Dit is dus eens-voor-al afgedaan.

Maar, geëerde schapen, indien wy eens …

Zie verder het kiesreglement in alle beschaafde weiden. Het werd onder 't uiten van ontelbare weg met A's en leve de konstitutie's aangenomen. Men adverteerde, kuipte, hemelde op, maakte verdacht of zwart, men prees en vergoodde, al naar de programmen der partyen dit meebrachtten. By 't aanbevelen van kandidaten werd telkens deze of gene byzondere hoedanigheid van 'n schaap onder de aandacht der kiezers gebracht. Mooi blaten en veel wol waren de gewone gronden van predilektie. Maar ach, de kudde prospereerde niet. Ieder was ontevreden. Houlette en hamelbel gingen gedurig over van den een op den ander, en men begon weldra intezien dat niet elke verandering …

–Terugkeeren tot A? Nooit!

–Nooit, nooit, nooit!

–Liever Turksch, dan …

–Weg met A!

Zeker, dit blyft zoo! We houden vast aan 't vertegenwoordigend stelsel. Maar we moeten anders kiezen. Ik stel voor geen schapen aftevaardigen dan die byzonder geacht zyn in hun distrikt.

Akklamatie. Voorts:

–Weg met A!

–Zeker, weg met A! Maar we moesten ons doen vertegenwoordigen door iemand die verstand heeft van scheren. Er zyn leden in ons parlement die nooit 'n schaar in de poten hebben gehad. Dit is 'n groote fout, waarde medeschapen. Sedert de dagen van dien vervloekten A …

–Weg met A!

–Precies, weg met A! Sedert den tyd van dien tiran worden er veel zaken niet behoorlyk behartigd, 't Eene schaap wordt in 't geheel niet geschoren, en 't andere alle weken. Jazelfs worden er sommigen tegen alle recht en rede … gevild. Vanwaar komt dit geachte medeschapen? Doodeenvoudig hiervan dat wy in onze Vertegenwoordiging gebrek hebben aan … deskundigen, aan schapen van 't vak. Op die wys voortgaande, zouden we niets gewonnen hebben door het verdryven van den geweldenaar …

–Weg met A!

–Tot in alle eeuwigheid, weg met A! Om alzoo in ons parlement het ware echte oude onvervalschte scheer-systeem gehandhaafd te zien, heb ik de eer u 'n kandidaat voortestellen, die van 't scheren 'n bepaalde studie heeft gemaakt. In de dagen der dwingelandy …

–Weg met A1!

–Gewis. Onherroepelyk weg met den vervloekten A! Dit ben ik volkomen met u eens … doch laat ons voortgaan, de stembus wacht. Myn kandidaat heeft overvloediglyk bewyzen gegeven dat hy scheren kan. Bovendien is hy zeer geacht in z'n distrikt. Maar dit is nu byzaak. Hoofdzaak is dat hy uw Vertegenwoordiging zal kunnen voorlichten by elke epineuze scheerkwestie. Hy zal de wankelende overtuigingen steunen, de verdwaalden terechtbrengen, de styfhoofdigen overreden, de onwetenden onderrichten, den weerspannigen ontzag inboezemen … alles door 't prestige van z'n eigenaardige kunde. Wat allen te-zamen niet weten, weet hy alleen. Wat der algemeene aandacht ontsnapte, is zyn byzonder eigendom. Wat anderen duister is, ligt hem klaar voor oogen. Kiezers, bedenkt het gewicht uwer stemming! Erkent dat onze weide dringend behoefte heeft aan zulk 'n schaap in de Vertegenwoordiging. Op dus, op! Allen ter stembus, en kiest, blatend uit onbeklemde borsten: leve de konstitutie …

–Weg met A!

–Voorzeker … weg met A! Kiest als uit één bek, onder 't aanheffen van weidelievende kreten, tot uwen parlementsbelhamel …

Wien denkt ge, lezers? Wčl, den ouden weggejaagden A., die de voorpoort was uitgeworpen, maar in hoedanigheid van Specialiteit weer wordt binnengesmokkeld door 'n achterdeurtje.

* * * * *

De geschiedenis der meeste dwalingen beweegt zich langs den omtrek van 'n cirkel. Op despotisme volgt ontevredenheid, verzet, omwenteling. Uit dit alles ontstaan allerlei archien die—dikwyls vrij onjuist—den naam van republiek dragen. Hoe ook de vorm zy die de alleenheersching verving, ze wankelt gedurig tusschen dwingelandy en regeeringloosheid. In 't eerste geval is de kring reeds terstond vry geleidelyk gesloten, tenzy men groot onderscheid make tusschen de tirannie van 'n enkele, van eenigen, of van velen. By anarchie werpt men zich in de armen van 'n persoonlykheid die zich byzonder heeft toegelegd op 't stichten van orde, eener gezags-specialiteit die al zeer spoedig nolens volens —want niemand is tiran voor z'n genoegen—het voorbeeld volgt van den despoot dien men wegjaagde.