Read the book: «Specialiteiten», page 4

Font:

In-weerwil van dat alles herinnerde hy zich iets op 't gemoed te hebben. ŤDe volksvoeding, m'nheeren …

Wie luistert naar zóó iets! De kwestie aan de orde is, de dikke yzeren platen waarmee men waarschynlyk onze schepen onbruikbaar maakt, en zéker de marine bederft, uit Engeland of uit Frankryk moet ontboden worden? Dat 's wat anders dan eiwit en proteďne!

Zeer wel. De arme man tracht met geduld en berusting die pantserplaten te doorboren, en zwygt. Neen, erger, hy stemt mee met de clique waartoe hy zich verbeeldt te behooren, omdat ze hem 't uitzicht opende ook eens naar hčm te luisteren. Maar … eerst die pantser-historie Passez nous le rhubarbe, nous vous passerons le séné!

ŤDe kazerneering der troepen …

Lieve hemel, hoort hy dan niet dat we bezig zyn met Eeredienst? De vraag Ťaan de ordeť is, of goddelyke dingen, voortaan te zwak om alleen te staan, by finantien of binnenlandsche zaken moeten worden ingedeeld? De Israelieten beweren, de Katholieken gelooven, de Protestanten protesteeren …

In 's hemelsnaam! De huisvesting der troepen moet wachten tot de res divinae gekazerneerd zyn.

ŤMaar de hospitalen dan …

Hospitalen hier, hospitalen daar … de heeren zyn bezig met 'n Noorzeekanaal. Dŕt is Ťaan de ordeť. Hospitalen by 'n volgende gelegenheid.

En onze patiënt—helaas, vroeger was-i zelf geneesheer! moet z'n lydende hospitalen laten wachten.

ŤWat de koepokstof aangaat, myne heeren …

Er wordt vandaag niet ingeënt. De Kamer is bezig met de posteryen. ŤAan de ordeť is de vraag hoe 't stelen van brieven kan voorkomen worden?

De tegenstander der vaccine—hy is dus vooral tegenstander van gedwongen vaccinatie—schikt zich alweer. Hy stelt z'n verlossing uit, en rekommandeert zich voor wat gelegentliche aandacht op de zaken die hy behandelen wil, door zich gedwee te laten inënten met postery.

ŤWat de prostitutie aangaat …

Sjt! Over zulke dingen wordt hier niet gesproken. On se respecte!

Daar zit nu de man met z'n kennis, met al z'n geleerdheid, met al z'n specialiteit! Hy betreurt den tyd toen-i alléén was met z'n streven naar waarheid, en geen andere beletselen kende, dan die uit den aard der behandelde zaak voortvloeiden.

Maar … eindelyk toch komt het tydstip waarop hy zoo-lang wachtte. Na 't doorloopen van allerlei kursus in zaken die hem vreemd waren, en waarin-i zoo goed mogelyk zich richtte naar 't voorbeeld van wien hy aanzag voor specialiteiten in hůn vak—de onnoozele! roept men hem op tot verkondiging …

Hy is gereed. ŤDe huisvesting der troepen alzoo …

Alweer mis! Heeft men ooit dommer onbruikbaarder schepsel gezien dan zoo'n geleerde! Daar zou hy waarlyk den minister die gesteund moet worden, 'n brandhout voor de voeten gooien, of: den minister die vallen moet, steunen!

Zoo wordt alles gesmoord, vernietigd. Waarheid, vrucht van gemoedelyk onderzoek, religie der wetenschap, hospitalen, volksvoeding, vaccine, prostitutie … neen, nu zeg ik 'n woord te veel, één woord.

* * * * *

De zaken kunnen zich evenwel anders toedragen. Variis modis male fit. Stellen wy eens dat de thesis die onze specialiteit te bepleiten heeft, ten-laatste wčl Ťaan de ordeť komt, en dat het geoorloofd is haar te behandelen. Hy spreekt. Men luistert naar hem. Men geeft hem de eer die hem als bevoegde toekomt.

Wie geeft hem die eer? Wie luistert?

De Kamer?

Geenszins. Slechts 't gedeelte der Kamer dat de verkondigde nieuwe leer kan gebruiken in 't program van den kinderachtigen partystryd. De waarheid wordt niet ingehaald om haarzelfs-wil, maar om haar opportuniteit als oorlogswapen. De bekwame specialist bedroeft zich over 't misbruik dat hy ziet maken van z'n arbeid, en gevoelt dat elke leugen, wanneer ze maar gelyke partydienst doen kan als de door hem gevonden waarheid, even welkom als deze zou geweest zyn.

Doch, meent men, z'n mededeelingen zyn nu eenmaal aangehoord … ze zullen doordringen?

O zeker. Het staat in de macht van geen Parlement ter-wereld, de waarheid op-den-duur te smoren. Maar ik blyf beweren dat de verkondiging op die plaats haar 't licht doen zien in zeer nadeelige konditien. De onvervalschte verspreiding wordt tegengewerkt en vertraagd door de lokaaltint van pseudo-staatkunde tendance die onafscheidelyk is van elke parlementaire handeling.

Het doet er voor den eisch van m'n betoog volstrekt niet toe, of de wetenschappelyke meening van onzen bekwamen specialist samenvalt met de belangen der meerderheid, of met die van 't ander deel der vergadering. De hulde dergenen in wier kader z'n opinien passen, heeft minder waarde dan wanneer z'n ontdekkingen waren gepubliceerd zonder politieken bysmaak. En … de tegenwerking der andere party is hevig. Dit nu op-zichzelf ware geen schade. Maar die hevigheid openbaart zich ten-koste van de waarheid. En dit schaadt wel!

–Hoe, gebreken in volksvoeding, in kazerneering, in prostitutie?

Onder den minister dien wy steunen? Dat mag niet waar zyn!

–'t Is inderdaad hard, maar … wie zal hem tegenspreken? Hy is 'n alom voor bevoegd gehouden … specialiteit!

–Zooveel te beter! Ook wy weten met zulke dingen te goochelen. En is 'n vakature voor 't distrikt X, Y, Z. Aan specialiteiten is ook aan ňnzen kant geen gebrek …

Waarlyk, weinig tyds na z'n optreden ondervindt onze Goliath dat men hier-of-daar 'n Davidje wist optesporen—liefst 'n zeer kleintje—die juist niet altyd behoeft te overwinnen, als hy maar goed genoeg slingert om zeker soort van kampvechters te doen meenen, of gelegenheid te geven tot het voorwenden van de meening, dat hy den reus vlak voor z'n kop heeft getroffen.

Hoe dikker de laag van onbeduidendheid, die men doorboren moest om de nieuwe specialiteit aan 't licht te brengen, hoe onvoordeeliger de toestand wordt van den uit z'n kring gerukten apostel. Hy gevoelt dat men hem verlaagd heeft tot vechthaan, en dat hy zich en spectacle geeft. De leeken staan er by met de handen in den zak, en wedden. Ze voelen niets van de pyn des meesters, die diep gewond wordt, niet door de slagen die hem de leerling toebrengt—ze treffen niet!—maar door 't vernederend besef dat-i zich heeft laten verlokken tot derogeerenden stryd. Hy moet het aanzien dat onbevoegden z'n tegenstander den palm der overwinning toekennen, of—niet minder bitter!—ondervinden dat even onbevoegden wel willen erkennen dat hy dien tegenstander verslagen heeft, en mag eindelyk nog van geluk spreken, indien de parlementaire konvenientie van 't oogenblik hem den byval verzekert van de meerderheid. Maar … ook dit zelfs kan wel eens veranderen na de herkiezingen in Juni!

De specialiteit der 3e, 7e 1001e klasse integendeel, wint altyd, ook al werd-i moralement parlant platgebeukt weggedragen van 't slagveld. Hy die, buiten de Kamer, volgens de schatting der vakgenooten, onwaardig zou geweest zyn de schoenriemen des meesters te ontbinden, geniet nu reeds door den stryd-zelf—hoe ook de uitslag zy—grooter eer dan in gewone omstandigheden het loon eener overwinning wezen zou. Hy hyscht z'n onbeduidenheid aan de hoogte van z'n tegenstander op, die op zyn beurt hem niet mag terugzenden naar de school, omdat hy ditmaal niet te doen heeft met de nietige persoonlykheid van den adept—van den dilettant misschien—maar met die andere nietigheid welke men in de dieventaal der parlementen gewoon is: 't Ťgeacht lidť uit … een-of-ander, te noemen.

Bezit nu 't ad hoc binnengeroepen vechtkuiken de gaaf van Ťmooipratenť of al ware het zelfs van Ťgoed-sprekenť dan is de zaak nog erger. En: dit is meestal 't geval, omdat het uit den aard der zaak voortvloeit. By 't opsporen immers van iemand die de gevreesde bekwame specialiteit moet neutralizeeren, is welsprekendheid—zoo noemen ze dat, en ik zal hierop terugkomen—'n eerste vereischte. Hoe hooger Goliath uitsteekt, hoe meer steentjes onze David-Demosthenes moest kunnen bergen in z'n mond. Hoe minder wetenschap, hoe meer redevoering. Hoe minder kennis, hoe meer misbruik van taal. Hoe minder innerlyke waarde, hoe meer cant.

Ligt het nu niet in de rede, dat onze andere specialiteit, hy dien we voorstelden als inderdaad uitstekend, berouw voelt dat hy zich en z'n waarheidsreligie blootstelde aan zulke vernederingen? Moet hy niet telkens neiging voelen den stryd te ontwyken, als zyner onwaardig? Begrypt men niet, dat hy slechts met moeite zich weerhoudt van het uiten der klacht: Ťgy, geachte leden die m'n woorden toejuicht of afkeurt, ik wenschte dat ge leerdet wat toejuiching of afkeuring waard is. Voor u allen is plaats op andere banken dan van deze Kamer … ik wacht u by m'n lessen. Wat u betreft, geacht lid uit Snaterburg, die me zoo heel in 't byzonder tegenkakelt, om by die lessen te worden toegelaten, stel ik u voor, een-en-ander afteleeren. En hiermee heb ik de eer de heeren te groeten.ť

Wel zeker! Hy gaat naar huis, en zoekt 'n ander veld ter bezajing. Als oprecht waarheidzoeker is hem lof en tegenspraak beide welkom. Maar 't moet de waardige lof zyn die aanmoedigt en kracht geeft tot voortgaan, niet de onbekookte Ťmooivinderyť van bevooroordeelden. De tegenspraak die hy gaarne uitlokt als onmisbaren graadmeter van z'n oordeel, behoort te leiden tot ontwikkeling. Hy voelt zich en z'n zaak te goed voor 'n redeloos gekibbel, dat hem afmat, den indruk zyner redeneeringen uitwischt, en den stand der behandelde zaken verwart. Dit alles moge nu-en-dan voldoen aan de eischen eener zoogenaamd-staatkundige party, 't past gewis niet in 't program van den waarheidzoeker.

Ik laat nu daar, in hoeverre dit alles anders wezen zou, indien … onze parlementen anders waren. Dit behoort niet volstrekt tot m'n tegenwoordig onderwerp, al zy 't dan dat de wanbegrippen over 't nut van specialiteiten het hunne bydragen tot het laag gehalte onze Volksvertegenwoordiging. Daartoe evenwel werken ook oorzaken mee, die tot 'n heel andere kategorie van dwaling behooren, dan waartegen ik in dit geschrift te-velde trek, en die ik dus nu voorbyga.

Men zou me kunnen tegenwerpen dat de bekwame specialist niet juist altyd 'n onwaardigen tegenstander behoeft te hebben, en vragen of er dan ook geen nut te trekken is uit 'n debat tusschen ebenbürtigen?

Elders, ja. Maar in de Kamer niet. De pseudo-politieke atmosfeer bederft al wat haar inademt. De man van wetenschap gevoelt dit, en tracht zich aan dien invloed te onttrekken. Zoodra hy in z'n tegenstander een hem waardigen kampvechter erkent, zal hy hem liever uitnoodigen tot het kiezen van 'n geschikt terrein, dan hem en zichzelf ten schouwspel te geven aan 'n publiek dat het bywonen van den stryd niet waard is. Deze ridderlyke afkeer van dorperheid wordt nog ondragelyker, zoodra de kampioenen het besef opdoen dat hun plebs niet alleen onbevoegd is tot het beoordeelen van de kracht of juistheid der toegebrachte slagen, maar dat het er op aast hun beider eruditie te gebruiken als oorlogsmiddel in 'n stryd waarmee de wetenschap niets gemeens heeft. De vernedering is dan voor beiden onduldbaar, waaruit dus vanzelf volgt dat wy op zoodanig schouwspel zelden—ik durf zeggen: nooit—onthaald worden. En hiermee wordt alzoo de stelling bewezen dat de inderdaad bekwame specialiteit het lidmaatschap in de kamer niet dan onbedacht aanneemt, en in dat geval slechts voor zeer korten tyd behoudt.

De schaarste van uitzonderingen op dezen regel gedoogt niet dat het aanwezen van twee uitstekende specialiteiten in één vak, frekwent kan zyn op de banken der Volksvertegenwoordiging. Doch al ware dit anders, dan nog en dan alweer zou 't getuigen tegen de toepasbaarheid van 't specialiteiten-stelsel, dewyl in zoodanig geval andere speciaal- vakken te schraal zouden bezet wezen.

Aannemende immers dat, byv. de marine door twee specialiteiten werd vertegenwoordigd—hooger aantal zou de onevenredigheid nog doen stygen—dan volgt hieruit dat veel andere vakken van kennis en wetenschap onvoldoende of in 't geheel niet gereprezenteerd worden, en wel om dezelfde reden die m'n uitgever bewoog die duizend vervelende hoofdstukken te schrappen.

Twee zulke marine-specialiteiten zullen gewoonlyk bestaan uit twee … FRITSJENS. Zelden uit één admiraal van de soort als die ik liever aan het hoofd van de vloot zag, met één FRITSJE tegenover hem. En nooit uit twee admiralen van dat gehalte. Mocht dit laatste par impossible 't geval eenmaal wezen, dan kan men verzekerd zyn dat de een met monitors dweept, en dat de ander, op 't voorbeeld van den Amerikaan FERRAGUT, zich schamen zou to fight on the bottom of a teakettle. In één zaak evenwel zullen die heeren 't ééns zyn, in tegenzin elkaar te enteren voor 't plezier van zes dozyn landkrabben die geen marlpriem kunnen onderscheiden van 'n borduurnaald.

Doch, zullen sommigen meenen, het nut der debatten tusschen specialiteiten in de kamer gaat misschien niet geheel te-loor. Ze worden ook buiten de Kamer gehoord …

Niet zoo goed als wanneer ze buiten die Kamer gevoerd waren, in welk geval de onderwerpen grondig, monografisch, en van politieke Ťsmetten vryť konden behandeld worden. Deze drie epitheta namelyk duiden de tegenstelling aan, van de belemmeringen in de Kamer, die ik trachtte te schetsen.

Wie overigens, ter verdediging van het nut der specialiteiten in 'n parlement, zich beroept op de mogelykheid dat niet alles verloren gaat wat ze daar ten-beste geven, heeft toegestemd wat ik bewyzen wilde.

Ik mag dit kapittel niet sluiten zonder de opmerking dat de gegrondheid myner overtuiging op dit stuk, gestaafd wordt door de Geschiedenis. Nooit dan in de tyden van voorbygaande beroering, waren zeer uitstekende mensen—dusgenaamde Ťgroote mannenť—leden eener politieke vergadering. In dit feit ligt de resumtie der oorzaken waarom ook gewoon-uitstekende mensen—vak-specialiteiten—niet op hun plaats zyn in 'n volksvertegenwoordiging. Zoodanig kollegie geeft aanhoudend blijk, niet zoozeer te beantwoorden aan de roeping om kapaciteiten aantewerven—wat dan toch, oppervlakkig beschouwd, de eisch wezen zou—dan wel om te voorzien in de behoefte aan 'n terrein waarop middelmatigheden voor kapaciteiten kunnen doorgaan. Wie veel bezit, associeert zich niet. En wie inderdaad iets is …

–Niet waar, 'n mens moet iets zyn, roept men ons uit den hemel toe …

We herkennen de stem des zaligen Barons VAN EEN-OF-ANDER. En we geven hem volkomen gelyk. Een mens moet iets zyn. Zeker, zeker, men moet iets zyn! Maar juist daarom komt het me voor, dat iemand die inderdaad uit zichzelf iets is, zich geen moeite hoeft te geven schynbaar iets te worden, door 't opgaan in anderen die op hun beurt zich slechts vereenigden om niet, ieder alleen staande, volstrekt niemendal te wezen.

MVII

Onder de tallooze invloeden die de maatschappy beheerschen, zyn er velen die wy ňf in 't geheel niet kennen, ňf waarvan wy ons slechts zeer onvoldoende rekenschap geven. De algemeene oorzaak van dit verschynsel zal wel traagheid zyn, maar ik meen de meer onmiddellyke aanleiding te vinden in onze … specialiteit van aardbewoners. We zyn zoo gewoon geraakt aan 't waarnemen of ondergaan van de uitvloeisels, dat we zelden ons opgewekt voelen om onderzoek naar de bronnen te doen. 't Is dus hier alweer—als by die bakkers in Hoofdstuk zooveel—de levenslankheid waarmee wy ons vakje van aardbewoners uitoefenen, die ons van 't nasporen der causae rerum terughoudt, en hierom staat gewoonlyk ons begrip nog lager dan onze kennis, die … ook te wenschen overlaat.

Wanneer een onzer op de maan aanlandde, en daar wezens aantrof die belangstelden in kennis, zoud-i waarschynlyk in z'n nieuwe omgeving doorgaan voor byzonder bevoegd om inlichtingen te geven omtrent aardsche zaken. Maar weldra zou hem blyken dat een seleniet meer vragen kan dan tien telluriers weten te beantwoorden. En dit niet alleen ten-opzichte van inderdaad onoplosbare vraagstukken, of ook van die welke slechts by sommigen voor moeielyk doorgaan, maar zelfs in zaken die geenszins buiten z'n begrip liggen. Telkens zoud-i zich moeten verwyten gedurende z'n vorige loopbaan zoo weinig acht te hebben geslagen op 't verband tusschen oorzaak en gevolg, en by 't minst besef van eerlykheid ware hy werdra genoodzaakt z'n ontslag te vragen uit de betrekking van vraagbaak. De primitiviteit der leeken die hem aanzagen voor professor, zou zich openbaren in allerlei vragen welke hy nooit zichzelf voorlegde niet alleen, maar die hem ook op z'n eigen planeet nooit waren gedaan door onkundigen, vertrouwd en verzoend als ze waren met hun gebrek aan begrip. Een vry algemeene hoofdindruk van zoo'n ontmoeting zou bestaan in de overtuiging dat-i vroeger zeer veel meeningen had aangenomen als op rede gegrond, terwyl hy nu zou moeten erkennen dat ze slechts berustten, of op stilzwygende overeenkomst—konventie—óf op voorbedachtelyke en uitdrukkelyke versiering, op 'n gemakshalve als wáár aangenomen maar onbewezen en vaak onjuiste stelling, in één woord: op fiktie. Onder deze konventien bekleeden onze meeningen over bevoegdheid 'n eerste plaats. By nauwkeurig onderzoek zal gewoonlyk blyken dat we telkens deze hoedanigheid toekennen aan personen die daarop niet veel meer aanspraak mogen maken dan zoo'n verdwaalde aardbewoner die op de maan benoemd werd tot adviseur.

Dat de hier bedoelde onjuistheid van schatting, met al de fouten die er uit voortvloeien, nooit geheel kan vermeden worden, ligt in den aard der zaak. De meeste punten van rechtsbegrip en zedelykheid immers, ja zelfs de meeningen over eigen of algemeen belang, berusten op konventie, en dit zal wel zoo blyven, zoolang 't ons niet gegeven is doortedringen tot de eerste oorzaak der dingen. Altyd stuiten wy in onze nasporingen op 'n stelling die—zooals de axiomaas in wiskunde, maar met minder recht—voetstoots moet worden aangenomen, op-straffe van onmogelykheid om dóórteredeneeren. Dit verschoont evenwel de lichtzinnigheid niet, waarmee wy ook zulke onwaarheden vaststellen, die zeer goed hadden kunnen vermeden worden zonder ons 't verlies van 'n bruikbare konkluzie te veroorzaken. Het is waar dat wy in sommige gevallen aan zeker vertrouwen op konventioneele bevoegdheid behoefte hebben, geenszins omdat dit den wysgeer nader brengt aan waarheid, maar omdat de maatschappelyke orde soms vereischt dat 'n twyfelachtige zaak op wettelyke wys worde vastgesteld. Dit onderscheid tusschen de doeleinden der wysbegeerte en de belangen van de maatschappy, wordt—heel onwillekeurig voorzeker, maar nogal duidelyk—erkend door de Wet. Zy verbiedt den rechter uitdrukkelyk: recht te weigeren, dat is: géén uitspraak te doen in de geschillen die aan z'n oordeel worden onderworpen. Hy moet beslissen tusschen ja en neen, tusschen aanklacht en verdediging, tusschen zwart en wit, plus en minus, zyn en niet-zyn. Hy mag niet twyfelen, mag z'n oordeel niet opschorten, mag niet bescheiden wezen—'t geen hier in veel gevallen zeggen wil: niet eerlyk—hy is eens-vooral veroordeeld tot weten. Op wysgeerig terrein zou deze verplichting 'n ware zotterny wezen, wanneer niet op even wysgeerige gronden kon worden aangenomen dat we behoefte hebben aan zeker soort van dwaling. De natuurkundige dien men vragen zou, waarom alle stof streeft naar vereeniging, mag betuigen dat hy 't niet weet, maar 'n Rechter is verplicht zich te houden voor alwetend en onfeilbaar, of … zich aantestellen alsof hy zich daarvoor hield. Waar-i soms inkompetentie aanvoert, mag en moet ze gegrond wezen op een-of-ander wetsartikel dat z'n jurisdiktie bepaalt, nooit op z'n onwetendheid in 't algemeen, of z'n gebrekkige kennis der byzondere zaak die aan z'n oordeel onderworpen werd. Veel minder nog op z'n zedelyke onvolkomendheid die hem zou kunnen verlokken tot toegeven in partydige liefde of haat. Het is dan ook om redenen van dezen aard dat algemeene wysbegeerte, d.i. 't streven naar waarheid, zoo dikwyls lynrecht tegenover de eischen van een Ťvakť staat. Maar 't ideaal van volkomendheid dat we moeten trachten te bereiken, noopt ons dit verschil in opvatting zooveel mogelyk te verevenen. Het is daarom onze plicht geen certifikaten van bevoegdheid uittereiken aan valsche specialiteiten, en vooral niemand tot specialiteit uitteroepen, die zeer in 't byzonder ňnbevoegd is. Dat 'n Rechter in wiens uitspraak we genoodzaakt zyn te berusten, niet altyd rechtspreekt, is nu eenmaal de verdrietige waarheid, maar onzinnig zou 't wezen, daarom by-voorkeur den zoodanige tot rechter te benoemen, van wien niets of weinig anders ware te wachten dan ňnrecht. Onder billardspelers bestaat de gewoonte, by verschil van meening over 't aantal behaalde punten, zich te onderwerpen aan de uitspraak van den markeur Ť_die 't weten moet_.ť Onze eerbied voor 'n rechterlyke uitspraak heeft geen steviger grondslag dan die Ť_voor bevoegd houden_ť van 'n droomerig jongetje. Toch verbeeld ik me dat 'n wakkere, oplettende—en vooral 'n intčgre!—markeur te verkiezen is boven 'n slaapkop of 'n bedrieger. Wil men deze vergelyking omtrent de kracht en de strekking van konventioneele bevoegdheid verder uitstrekken of hooger opvoeren, dan wys ik op 't zeer rationeele katholieke leerstuk der pauselyke onfeilbaarheid, 'n dogma dat gewoonlyk verkeerd wordt voorgesteld door protestanten en protesteerende katholieken, twee soorten van dissidenten die middel vonden om de ongerymdheid van de geloovery optevoeren tot hoogere machtsverheffing. De tegenwerpingen: Ťhoe kan een aan allerlei menselyke onvolkomenheden onderworpen mens onfeilbaar wezen?ť en: Ťwat al pausen die dwaasheden beginnen, of zelfs misdaden!ť houden geen steek. Het is voor den geloovigen katholiek die de eenheid der kerk bewaard wil zien—en juist dit is de eisch van 't katholicismus—de vraag niet, of zekere persoon dien men paus maakte, dwalen kan, maar: of men niet tot handhaving van dien eigenaardigen eisch der kerk, behoefte heeft aan … 'n markeur, wiens konventioneel gezag den vrede onder de spelers bewaart? De protestantsche wyzigheden op dit punt, komen vry bespottelyk voor in lieden die eerbied hebben voor allerlei apokriefe dokumenten, voor de wartaal van dezen of genen profeet of apostel, en die zich deemoedig buigen onder de uitspraken van CALVINUS, van LUTHER, van den Heidelberger, van de Dorische Synode. Ť_Wy_ niet roepen hier de modernen, wy erkennen slechts als waarheid wat wyzelf onderzochten en inderdaad voor waar erkennen.ť Deze betuiging zou 'n gelukwensch waard zyn, wanneer ze in-allen-opzichte met de werkelykheid overeenkwam, en als ze niet geuit werd door mensen die toch in 't maatschappelijk leven telkens zeer katholiekelyk hun meening onderwerpen aan de opinie van deze of gene specialiteit, zonder nog daarby zich te kunnen beroepen op traditie, op piëteit, op behoefte aan eenheid en tucht, of wat dies meer zy.

De eerste modellen van opgedrongen bevoegdheid waarmee wy in 't leven te doen krygen, zyn natuurlyk de ouders. Zy zyn 't die de kinderboekjes koopen en de onderwyzers kiezen, en worden waarschynlyk dáárom in sommige opvoedkundige werken zoo walgelyk gevleid. De lezer staat verbaasd over al de wysheid en al de deugd van Vader en Moeder, die 'n kind volgens die werkjes in z'n binnenkamer te aanschouwen krygt, en behoorde verwonderd te zyn daarvan zoo weinig waartenemen in de maatschappy. Papa en Mama stelen niet, vloeken niet, liegen niet, twisten niet, lasteren niet en gooien geen glazen in. Of ze de specialiteit van onmenselyke bravigheid zóó ver dryven dat ze niet eten en drinken ook, is me nooit gebleken, maar me dunkt het hoort er zoo by. En … de kunde! Papa weet alles. Hy is de Ťbevoegdeť persoon om alle geheimenissen optelossen, alle duisterheden te verklaren. Niets weet-i niet, precies 'n rechter! Maar, lieve mensen, ziet eens om u heen, en let eens op al de vaders die in hun binnenkamer benoemd werden tot specialiteiten in volkomenheid! Het kind—dat niet om zich heen ziet, en dit dan ook nog niet kŕn—schikt zich, en vervalt van de eene specialiteit in de ander. Want weldra neemt de onderwyzer z'n niet zeer bescheiden plaats op den troon der volmaaktheid in. Daarop volgt de dominee, de Ťbevoegdeť persoon alweer om te vertellen wie, wat en hoe God is. Hy weet dit precies, want … hy is specialiteit in onbegrypelyke dingen. 't Is z'n Ťvak.ť

Aldus voorbereid om genoegen te nemen met het leunen op onvaste steunsels, treedt de jonge mens de wereld in, en zou 'n Herkules van zelfstandigheid moeten wezen om vertrouwen te weigeren aan de tallooze voorgangers die hem als Ťbevoegdť worden aangewezen. Bovendien, wat zou hem tot wantrouwen opwekken? De verkeerde begrippen die hy ontmoet in de Maatschappy, werden ook gedoceerd door de speciaal-bevoegden die deze Maatschappy aan 't hoofd van haar akademien plaatste. De akademien bevestigden wat er onderwezen werd op de school. En die school was redelyk homogeen met de kinderkamer. Zeker, zeker, de specialiteiten in Ťbevoegdheidť vormen 'n keten die van 't allerlaagste tot het hoogere, hooge en allerhoogste loopt. Bakers, geneesheeren en professors zyn 't volmaakt eens in hun afschuw van de luchtbeweging die ze brandmerken met den vreeselyken naam van Ťtocht.ť De staatsdienaars in hun redevoeringen, en zelfs de Vorsten op hun troon, stellen zich even kundig aan, even edelmoedig, even rechtvaardig en even zedelyk als de heeren Eerhart en Goedman uit de kinderboekjes. Wie aan de praatjes van al die vorsten, bakers, staatsdienaren en dokters geen geloof slaat, is 'n ketter. Maar de jongeling die zoo-even de maatschappy intrad, denkt niet aan de mogelykheid van verzet, ternauwernood aan oorbaarheid van twyfel. Gebiologeerd tot stompzinnig berusten, raakte hy zoo gewoon aan 't meegaan met anderen, dat-i z'n eigen denkvermogen liet braak liggen. De stad zyner inwoning komt voor rekening van Burgemeester en Wethouders, die wel verstand zullen hebben van gemeentebelangen, want … ze zyn de bevoegd-verklaarde personen. De Landsregeering? Wčl, daar is de Koning voor … 'n specialiteit van geboorte. Daar zyn de Ministers voor … specialiteiten van 't goddelyk parvenir. Daar is de volksvertegenwoordiging voor, specialiteit van … ik weet niet wat, maar Ťbevoegdť is ze, o gewis! Want de Wet verzekert het ons, en die Wet werd gemaakt door specialiteiten van gelyke bevoegdheid als de bevoegd verklaarde vergadering-zelf. Wie dáárna nog twyfelt!

Er blykt alzoo dat wy in dat alles—en in 't laatst genoemde zeker 't minst niet!—te doen hebben met een der fiktien waaraan onze Maatschappy zoo ryk is. Reeds in den aanvang myner IDEEN wees ik op de eigenlyke strekking van 't vertegenwoordigend Regeeringsstelsel. Het tellen van stemmen—iets als 'n zonderlinge poging om intelligentie, kunde, goede trouw, vaderlandsliefde, e.d. te onderwerpen aan den eersten hoofdregel der rekenkunde—zou eigenlyk kunnen beteekenen: Ťŕls we aan 't vechten gingen, zouden wy winnen, want we hebben de meerderheid op onze hand. Laat ons 't vechten voor gebeurd houden, en aannemen dat wy geslagen hebben. Dit wint vermoeienis, tyd, geld en bloed uit.ť Zeker! Maar … dan blyft toch altyd de eisch: dat men goed telt, niet waar? En dit doen we met onze konventioneele kiesdistrikjes alweer niet! De fiktie over Ťbevoegdheidť nu eenmaal niet kunnende missen, behooren wy in die fiktie zoo logisch mogelyk te-werk te gaan. Dat we dit niet doen, meen ik in m'n IDEEN 119, 120, 121, en 133, voldingend bewezen te hebben. Of zou 't er—na eenmaal 'n onjuistheid te hebben aangenomen als punt van uitgang,—niet op aankomen hoe men daarop voortbouwt? 't Is wel mogelyk. Maar dan konden wy onze kiezery vereenvoudigen of, beter nog, geheel achterwege laten, en de beslissing over Ťbevoegdheidť tot Lands-en Gemeentbestuur overlaten aan 't lot.9 Dit zou ook hierom misschien de voorkeur verdienen, omdat we dan met gelyke kans op goeden uitslag —waarschynlyk zelfs met grooter kans—tyd en inspanning konden sparen, om nu niet te spreken, van den wrevel, van de zwartmakerij, van al 't onzedelyke dat 'n onvermydelyk gevolg is van onze tegenwoordige kiesmethode. Het heeft er veel van, of de Wetgever bevreesd was dat het Volk hooger zou staan dan z'n gemachtigden, en middel zocht om by 't verlagen van 't peil der Kamer, tevens de burgery te demoralizeeren. En nog beweren sommigen dat de fabrikeurs der achtenveertigste grondwet hun doel niet zouden bereikt hebben! Allons donc!

* * * * *

Men zou kunnen aannemen dat er voornamelyk drie manieren zyn, waarop 'n certificaat van bevoegdheid—dat is 'n aanstelling tot specialiteit—wordt uitgereikt:

1. Door de spontane publieke opinie, mits zich uitdrukkelyk in een niet al te onbelangryk feit openbarende, daar 't anders twyfelachtig blyft wat eigenlyk de opinie van zoo'n publiek is?

2. Door 'n officieel gereglementeerd deel van de publieke opinie, zooals byv. geschiedt naar aanleiding onzer Kieswet.

3. De par le Roi, d.i. door den luim van 'n Minister die z'n eigen gezag te danken heeft aan 'n fiktie omtrent Ť_bevoegdheid_.ť

De vraag doet zich op, welke van deze drie manieren 't meest vertrouwen verdient, dat is 't minste wantrouwen. Ik weet 't waarlyk niet.

De kompetentie van 't algemeen, van ŤMenť werd nogal dikwyls te-schande gemaakt. Wie den loop der Ťpublieke opinieť in de Geschiedenis nagaat, zou byna op 't denkbeeld komen dat ze per se onjuist is. Maar ook dit is 't geval niet, want by de aanhoudende eb en vloed der meeningen, bestaat altyd zekere kans dat ŤMenť somtyds juist oordeelt, al blyft het gewaagd dat monster daarvoor grooter eer toetekennen dan de kansrekening meebrengt. En … die kans is zeer nadeelig, want het aantal en de kracht der invloeden die de publieke meening 'n verkeerden weg opstuwen, is zeer groot. Onwetendheid en vooroordeel spelen daarby 'n groote rol. Eens zeide iemand die door 't publiek van zyn tyd voor niet-bevoegd verklaard werd om meetespreken —een vermeende onbevoegdheid die zoo ver ging, dat ŤMenť hem op wreedaardige wys 't zwygen oplegde—JEZUS dan heeft gezegd: Ť_niemand geldt voor profeet in z'n vaderland_.ť Deze uitspraak is nietvereerend voor de vaderlanden, en te minder omdat er rechtstreeks uit volgt dat zy die in hun vaderland wél geacht, en dus aan 't hoofd der zaken geplaatst worden, geen profeten zyn. Wie dit goed bedenkt en konscientie heeft, zou er tegen opzien de hand te reiken aan een met algemeene stemmen verkozen Gemeenteraadslid, en zeker den moed niet hebben om 'n Kieswet te maken.

9.Noot van 1878. Het openlyk en loyaal verkoopen van plaatsen in de Vertegenwoordiging van Stad of Land, aan den meest-biedende, zou nog beter zyn. Voor dat stelsel laat zich veel aanvoeren, vooral wanneer men het beschouwt in tegenstelling met het tegenwoordige dat even onzedelyk als onstaatkundig is.