Read the book: «Specialiteiten», page 2

Font:

Met bliksemsnelheid nam ik die byzonderheid aan als opheldering van z'n zuurkyken. De wyn is goed, hy is er boos om. My ziet-i boos aan, dus is hy goed op me … zóó zal 't wezen!

Weer mis! Hy was me volstrekt niet welgezind. Integendeel. Z'n heele linnenkast was hevig op me verstoord. Dit bleek uit de wys waarop hy 't zoutvat niet zien wilde, dat ik hem toeschoof toen hy dit scheen te zoeken. Hy wou van my en m'n zout niet gediend zyn, en voorzag zich elders, uittartend-duidelyk met opzet.

Twee pointes in 't water, zout versmaad … och, 't was zoo bitter!

–Wie is toch die … heer, vroeg ik aan iemand naast me. ŤManť durfde ik niet zeggen, om de witte dassen.

En er werd my 'n naam genoemd, dien ik kende.

–Dat is 'n vrome familie, zei ik.

–Zeker! En hyzelf is vooral niet minder vroom dan de rest. Hy is …

–Ouderling, wil ik wedden.

–Geraden! En hy is boos op je, omdat je … nu dan, omdat je 'n Ťvrydenkerť bent.

't Was zoo! De witte dassen gloeiden van heiligen toorn Ťomdat ik den CHRISTUS smaade, versmaaddeť enz. Hy zou liever sterven dan een myner werken lezen, en had z'n kinderen verboden m'n naam te noemen, of zelfs van me te droomen. Hoe ik dit later zoo precies te weten kwam, doet nu niets ter zake. Ik begreep eenigszins hoe laag hy op my moest neerzien, en op al de fameuze werken die hy uit afschuw niet gelezen had.

–Ouderling alzoo? Gut, ik dacht dat-i nog meer was dan dat. Z'n heele voorkomen kan dominee wezen.

–O neen! Van beroep is hy fabrikant …

Weer doorboorden de blikken van den christelyken zuurkyker z'n wynglas. Ontevredenheid met den wyn—die goed was, had-i gezegd—lag op z'n wezen.

Zou die wyn ook den CHRISTUS gesmaad hebben? dacht ik.

–Ah zoo … fabrikant! En wat fabriceert de man?

–Hy is 'n specialiteit …

Genade ditmaal voor m'n pointe, lezer! Een derde nederlaag overleef ik niet!

–Hy is specialiteit in wynvervalschingsmiddelen!

* * * * *

Gy die zweert bij 't prachtige right men on right places, eilieve, waar plaatst ge:

m'n horlogeverkooper?

m'n scheepsreeder-groothandelaar?

m'n liberalen koffiboonenfabrikant?

m'n godvreezenden ouderling-wynvervalscher?

* * * * *

Nog altyd zit de kat achter de kachel, en spint. Het beest is op z'n plaats.

De bakker staat voor z'n oven, en bakt. De man is op z'n plaats.

De zon schuilt achter mist en nevel. En al verwarmt ze niemendal … ze staat op haar plaats.

Vuurpook en tang leunen tevreden tegen hun standertje, de kolen liggen rustig in den bak, de asch valt melancholisch door den rooster, de sneeuw op het dak wacht met geduld den tyd van smelten … all things on their right places

Maar de eerlyke JACOB DE VLETTER zit in het tuchthuis.

En heel veel boeven, die daar wezen moesten, zitten er nog altyd niet.

En DUYMAER VAN TWIST zit in de Eerste-Kamer, en vertegenwoordigt daar 'n brok van 't Nederlandsche Volk, en praat mee over Recht, Menschelykheid, Staatkunde, Indische belangen

En CHRESOS schrijft vertellingen over witte dassen, voor 't publiek van Nederland.

* * * * *

Met uw verlof … staat ook dit hoofdstuk wel op the right place?

Wel zeker! 't Is 'n brandmerk, en hoort van rechtswege thuis in een Ietsjen over SPECIALITEITEN.

III

Komaan, vertel ons nu eens zonder scherts wat 'n specialiteit is?

Ik schertste niet, en zŕl dit ook niet doen. 't Onderwerp is er te treurig toe. Een specialiteit is 'n zoodanige die levenslang veel dingen verwaarloosd heeft, om den prys der middelmatigheid te behalen in den wedloop der beoefenaars van 'n bepaald vak. Een specialiteit is iemand die door zich blind te staren op één punt, het recht meent te hebben byziende te wezen voor wat anders, of zich zoo voortedoen Een specialiteit …

En weer verander ik van medikatie. Hebt ge wel eens zien straatvegen?

–Niet zoo vaak als ik in 't belang der zindelykheid wenschen zou.

Maar toch nu-en-dan.

Voelde je niet soms den lust in u opkomen, zoo'n hem of haar den bezem uit de hand te rukken, en eens te wyzen, hoe men behoort te vegen?

–Dikwyls.

Veegden alzoo, naar 't ideaal dat gy u schept van straatvegen, die mensen goed?

–Met de hand op 't hart, by m'n ziel en zaligheid, op eer en geweten, in tegenwoordigheid van goden en mensen … neen!

Zeer wel. Dit gekonstateerd zynde, vraag ik u of ge zoo'n straatveger in-staat oordeelt u 'n rechtskundig advies te geven, uw kinderen van kinkhoest te genezen, de schulden van den Staat te delgen, boekdrukkunsten uittevinden, Amerika's te ontdekken, enz. enz.?

–Met hand, hart, ziel, enz … alles als-voren: neen!

Welnu, zoo'n veger die niet vegen kan, en geen ander vak verstaat dan niet te kunnen vegen, is 'n specialiteit.

* * * * *

We zyn dom, klein en koppig. Waarachtig, lezer, we zyn koppig, dom en klein. Wees nu eens niet te klein, te koppig en te dom, om dit toetestemmen. We weten weinig. We kennen weinig. We kunnen weinig. En we willen ons voordoen alsof wy iets wisten, kenden en konden. Telkens komt het voor, dat de omstandigheden deze of gene hoedanigheid in ons vereischen zouden. Telkens schieten wy te-kort in 't leveren van wat wy eigenlyk moesten kunnen leveren. Dan zyn we beschaamd over deze domheid, onmacht en onnoozelheid, te klein om edele wraak te nemen door verheffende inspanning, te hoofdig om dat alles te erkennen, en:

–Och … ik ben eigenlyk straatveger, zeggen ze dan. Dŕt is m'n vak, m'n roeping. Dŕŕrin munt ik uit. Dŕŕrin zoek ik myn meester …

Die ligt te vinden is, dat zagen we! Want ze vegen slecht, de specialiteiten die den Ťmarmottenwinter van hun vakje gebruiken als voorwendsel om niets te weten van wat daarbuiten omgaat.ť Nu straatvegen doen ze juist allen niet. Waarachtig niet! En dit is van sommigen jammer genoeg.

–Van ŤRechtenť heb ik geen verstand, roept de een, ik ben genie- officier, architekt, artist, arbeidsman, pruikenmaker …

Heel wel. Ge zyt er niet minder om. Maar verschuil u niet achter die specialiteit, om by voorkomende gelegenheid niet te weten wat Recht is.

–Ik ben jurist, verzekert 'n ander. Ik slaap, leef en sterf met codices en de H. Boeken van 't corpus juris, nec non met 'n beetje toevoegsel van hedendaagsche parlementery.

Best, opperbest! Maar meen niet dat die specialiteit u vrystelt van eerbied voor gezond verstand.

–Ik Ťbenť in koffi, reedery, assurantie. Ik Ťdoeť in vetwaren, kurken, vleeschextrakt, oesters, eau-de-cologne …

ŤWeesť en blyf in augurken, als ge verkiest. Maar eilieve, gedraag u niet, alsof gyzelf 'n komkommer waart, wanneer er gesproken wordt van andere dingen dan Ťwaarin ge zyt.ť ŤDoeť in wat ge wilt, maar toon dat ge ook iets doen kunt, als het te pas komt. Koop en verkoop oesters … goed! Maar kruip niet zelf in 'n schulp, zoodra er behoefte is aan eigenschappen die uw broodwinning niet raken. Dat opgaan in de specialiteit van 'n vak, van één vak, is dom schandelijk en nadeelig. Één is dikwijls géén, in dit geval.

–Dit alles belet niet dat de man die levenslang brood bakte, waarschynlyk beter brood leveren zal dan iemand die nooit gebakken heeft.

Ja en neen. Gewoonte maakt wel handig, maar niet altyd bekwaam. Er kan bovendien verschil van gevoelen bestaan over de vraag welk brood goed is? Wat de een goed noemt, kan den ander middelmatig of slecht voorkomen. Meen niet dat deze opmerking …

O, bitter wreed vermoeden dat ik me hier op den hals haal! Zullen niet sommigen meenen dat deze bedenking 'n advokatige scheenworp is, een pleiterig vulsel dat by elke gelegenheid heel oppassend kan worden te-pas gebracht, 'n … scie? 't Woord is er uit.

Neen, ik moet en ik wil werkelyk zeggen dat het oordeel over de deugdelykheid van brood zeer verschillend is. Naar mijn meening—waarin ik by-uitzondering 1497 millioen min één, smaakverwanten heb—is 't Hollandsche brood over 't algemeen zeer slecht, en wčl geproefd: geen brood. Op weinig uitzonderingen na, komt het iemand die geen byzonderen eerbied voelt voor de levenslankheid der bakkers, waarop gy u beroept, oneetbaar voor. De Franschen die men 't voorzet, noemen het, als ze zich beleefd willen aanstellen, gâteau, en vragen wat anders. Ook ik vraag wat anders, en noem het, onbeleefd, half-gaargebakken watten met kryt, koper, aluin, geile melk, vitriool en oudsche eieren. Niets bewyst echter dat de Franschen, ik, en de overige 1497 millioen mensen die geen Hollandsen brood lusten, gelyk hebben. De mogelykheid bestaat dat 'n hemelsche jury, by 'n algemeene Paryzer heelal-tentoonstelling van vierduitsbroodjes, aan onze bakkers de gouden medaille zou toekennen. Maar … zoolang die jury zoodanige uitspraak niet gedaan heeft, is 't niet zeker, en zelfs niet waarschynlyk dat de Hollandsche bakkers goed gebakken hebben, in weerwil hunner altyd doorbakkende levenslankheid. Ook de Fransche bakker is specialiteit. Ook hy bakte gisteren reeds, verleden week, voor jaren, van kindsbeen af. En hy beweert dat 'n Hollandsche broodmaker de zaak niet verstaat.

Ik had in 1850, 51 nog geen bakken geleerd. De admiraal JURIEN DE GRAVIČRE … ach, hy kommandeert als zoetwaterzeeman, op dit oogenblik (Voorjaar 1871) de flotille Ť_du parti de l'ordre_ť op de Seine! Wie had gedacht dat hy zoo laag vallen zou, de achtenswaardige kommandant van de Bayonnaise, die me leeren wilde hoe men goed brood bakt!

Van hem namelyk heb ik 't woord gâteau, dat ik zoo-even aanhaalde.

Na veel vruchtelooze pogingen van m'n kok om dien hoofdofficier iets voortezetten dat hy als brood gebruiken kon, noodigde deze my aan boord van z'n korvet, niet aan z'n tafel ditmaal, maar in de kombuis. Daar toonde hy my hoe men vochtig meel deed verzuren door wat warmte met geduld. En dat men geen byvoegsel van gist noodig had. En hoe telkens een gespaard deel van 't gebruikte deeg, morgen oud geworden, het nieuwe zou doorzuren en doen Ťryzenť in weinig tyds, zonder daaraan den vuilen bysmaak te geven waarop de Hollanders zoo gesteld schynen. En hoe brood—Ť_du_ pain, m'sieur DEKČRR, du pain, ce qu'on peut nommer du pain!ť—hoe brood alleen moet bestaan uit gaar meel, zonder meer. Zonder aluin, zonder kryt, zonder suiker, zonder melk, zonder eieren, zonder koper en vitriool, zonder vuiligheid, zonder vergif.

Ik erken dat ik op dit oogenblik met de handen verkeerd zou staan, en dat ik me waarschynlyk eenige vergeefsche proeven zou moeten getroosten, waar ik in-staat ware brood te leveren dat volgens het oordeel van verreweg 't grootste deel onzer medemensen, beter voldoet aan de eischen die men aan brood stellen mag, dan dat onzer levenslange Hollandsche bakkers. Ik heb er de hand niet aan gehouden, en de juiste methode is my ontgaan.

En … wonder is 't niet! Ik deed zooveel andere dingen sedert 1850! Daar ligt zoovéél tusschen die kombuis van de Bayonnaise en deze verhandeling! Zooveel arbeids! Zooveel vermoeienis! Zooveel teleurstelling! Zooveel onbekroond streven! Zooveel smart!

En wat al slecht gebakken brood at ik sedert dien tyd!

En hoe bitter was 't meestal, ook zonder misselyk gesuikerd te zyn!

En hoe vaak rees de gedachte in my op: als ik eens, om brood te hebben, mezelf maakte tot zoo'n levenslange bakker?

Maar er is niets van gekomen. Gedurig had ik wat anders te doen. Op dit oogenblik, by-voorbeeld, moet ik voortgaan met m'n stuk over Specialiteiten.

* * * * *

Het is alzoo niet uitgemaakt dat iemand die zich aan 'n bepaald vak wydt, in dat bepaald vak iets beters levert, dan te verwachten is van anderen, van niet-specialiteiten. Er bestaan zelfs gegevens die zouden doen besluiten tot het tegendeel, of—om korrekt te redeneeren —gegevens die het tegendeel mogelyk, en zelfs waarschynlyk maken.

Een bakker—de scherpzinnige lezer zal wel de goedheid hebben de bakkery overtezetten in den algemeen-maatschappelyken toonsleutel die op m'n kompozitie past—'n bakker die onder kryt, aluin, eieren, melk, gist, koper, vitriool en bedorven klanten is opgegroeid, heeft, juist tengevolge van z'n levenslankheid, meer moeite zich te ontdoen van al deze ingegroeide dingen, dan de onschuldige die—als ik in de kombuis van de Bayonnaise—nuchter is van alle verkeerde kennis der zaak. Zoo'n bakker is …

–Wat al divagatien!

Ge vergist u. Ik divageer niet. En 't bewys? Zoo'n bakker is 'n specialiteit.

* * * * *

En nu lezer—tenzy gyzelf behoort tot de specialiteit van de velen die niet lezen kunnen—transponeer!

Ach, er wordt zooveel slecht voedsel geleverd uit heel andere bakkeryen, dan waar die gesofistikeerde miniatuur-lendekussentjes als brood worden uitgevent!

Specialiteit van rechtkennis … bedorven melk!

Specialiteit van staatsmanswysheid … taaie watten!

Specialiteit van broederliefde, mensenmin, vrede op aarde met obligaat-welbehagen, roode kruizen, filantropie, dierenbescherming, neger-wintersokjes, Javaannut-maatschappyen, weldadigheidskommissien … sterke boter!

En, by al die specialiteiten, de zeer speciale specialiteit der frazen … vuile eieren!

Alles saamgenomen! vergif!

Ik ben terdeeg aan 't komponeeren. Zie eens hoe quite right ik al die stinkende dingen on their right places heb gezet, om de oneetbaarheid van de broodjes te betoogen, waarop de maatschappy zich maagbedervend het gebit slee kauwt.

Ik hoop lezers te treffen die me hier verwyten dat ik onrechtvaardig ben. 't Zou me aangenaam zyn aanleiding te vinden tot dupliek op de beschuldiging:

–Ge kunt niet wáár zyn, dat ge allen over één kam scheert.

De opmerking is onjuist, maar welgemeend. Wie naar waarheid zoekt, mag en moet zoo spreken. Welnu, ik veroordeel niet allen. Ik sprak ditmaal niet van personen. M'n uitval geldt noch rechter, noch pruikenmaker, noch jurist, noch minister, noch preeker, noch dierenbeschermster, noch sokjesbreister, noch Schlachtenbummler, noch zelfs die onzalige broodbakkers … in één woord: niemand persoonlyk.

Ik maakte me driftig tegen de domme afgodery met het begrip: specialiteit, in 't algemeen. Dŕt is het onkruidje …

We zullen te-zamen voortwieden in 'n volgend hoofdstuk. En dan geen woord meer over bakkers.

IV

Een vertelling.

–'t Wordt tyd dat onze FRITS 'n beroep kiest, zei m'nheer Van … 't EEN-OF-ANDER tot z'n echtgenoot. Om 't geld is 't ons goddank niet te doen, maar toch …

En m'nheer Van … 't EEN-OF-ANDER streelde z'n buik.

In deze hartelykheid jegens zichzelf, lag iets als bevestiging van z'n innige overtuiging dat het hem goddank om 't geld niet te doen was, en tevens 'n voorspellende bezwering dat het ook z'n veelgeliefden FRITS goddank nooit zou te-doen zyn om 't geld. Mevrouw van 'T EEN-OF-ANDER was het—zonder de minste indecentie in gebaren, dit moet ik tot haar eer verzekeren—volkomen met m'nheer haar gemaal eens. FRITS zou 'n beroep kiezen. Want:

–Een mens moet toch iets wezen in de wereld.

–Zoo had m'nheer VAN 'T EEN-OF-ANDER gezegd.

Het is den lezer bekend hoe geleidelyk ik gewoon ben m'n vertellingen af te vertellen. Nooit 'n zysprong. Nooit 'n byweg. Nooit 'n uitweiding.

Zie eens dien CERVANTES in z'n Don Quichot … 'n boek dat ik liever zou wenschen geschreven hebben dan den Faust! Ik, in m'n hoedanigheid van schryf specialiteit—ik moet toch Ťietsť zijn, niet waar?—ik verzeker u, lezer, met verwyzing naar m'n IDEE 30, dat de Don Quichot meer ziel gekost heeft dan GÖTHE ooit bezat. Wat hy gespleten, en gebersten moet geweest zyn, de vertrapte graankorl CERVANTES, om dat boek te schryven, een der treurigste gedenkstukken van wat 'n mens lyden kan!

Dit wist ge niet, lezer! Ge meende—van den weg gebracht door de specialiteit die men school noemt, dat het 'n grappig werk was? Gy, zelf tranenlachend om zooveel koddigheid, hebt de tranen van smart niet gezien, die er druipen van dat boek. Misschien zal ik u die later eens aanwyzen.

Arme levenslange martelaar CERVANTES, gij de byna eenige schryver voor wien ik byna eerbied heb!

En daarby behoort … m'n vonnis dat uw schryvery, als zóódanig, hier-en-daar beneden 't nulpunt staat. Wat drommel hebben wy te maken met al die malle vertellingen van herders en herderinnen, van liefdegekken en gekke liefden, waarnaar ge telkens uw held laat luisteren op z'n doornigen weg ter kruiziging?

Zóóveel voor 't vel?

Arme arme lieve CERVANTES. De tranen die uw boek bevlekken, zyn er niet minder kostbaar om. Integendeel!

–Ah, zegt de lezer die hier gevatter wil zijn dan hem past, het afbreken van de jonker-FRITSgeschiedenis heeft dus ten doel …

De kat die nog altyd achter de kachel zit on her right placeallons, Roletten en Van Twisten, neemt er 'n voorbeeld aan! —de kat is m'n getuige dat m'n pen krast als 'n raaf. Dat ik voortschryf met de snelheid van twintig knoopen in de sekonde. Sneller, sneller, ik schrijf als de bliksem, 't papier siddert, de inkt spat … vooruit … vooruit! Wat al letters noodig om dat woord te spellen, wat al woorden om dien zin te ronden … geen tyd, geen tyd … vooruit! De gedachten dringen my, stuwen my, overstelpen my. Er woelen en tournooien meer Don Quichotten in m'n hoofd, dan ooit werden afgeranseld door 'n onridderlyke wereld.

Waarachtig, ik heb geen uitweiding noodig om m'n blaadjes te vullen!

En—praktisch-overtuigend, naar ik hoop!—indien dit het geval ware, zou ik me wel wachten m'n fabriekmerk te bederven door u zoo'n denkbeeld in 't hoofd te zetten. Waar ik uitweid, doe ik dit omdat het me lust. Eenvoudiger reden zal er wel niet kunnen bestaan. Maar ik wyk niet af van m'n onderwerp, al schynt het zoo. Er is nauw verband tusschen m'n sympathie met den lyder van den Don Quichot—Ťschryverť noemen ze dat!—en deze filippika tegen specialiteiten. Ook my zal men hier-en-daar koddig vinden …

Bovendien, de verhandeling die nu volgt over de aller-scherpste kausticiteit van den baron 'T EEN-OF-ANDER, behoort integraal:

tot de geschiedenis van jonker FRITS,

tot de geschiedenis van 't parlementarismus,

tot de geschiedenis van onze eeuw,

tot de geschiedenis van zaagdeuntjes,

tot de geschiedenis van den Baäls-dienst der SPECIALITEITEN.

tot alle mogelyke geschiedenissen alzoo …

ŤVermaakt er u meeť gelyk de groote kinderdichter HIERONYMUS VAN ALPHEN, enz.

* * * * *

De baron van 'T EEN-OF-ANDER ging by buren, vrienden, magen, huis- stad-land-provincie-stand-en geloofsgenooten, voor 'n goed mens door. En ook hyzelf hield zich daarvoor. Maar hy werd door zichzelf en anderen miskend. De man was meer dan 'n goed mens. Hy was 'n diepdenkend wysgeer. Een ware Amerikaansche padvinder in de geheimenissen van het Zyn. Hy was 'n speurhond, 'n jagtvalk, 'n fret op de jacht naar waarheid. En wat-i vond, wist hy geestig te uiten. CERVANTES was niets by hem. Zelfs ik niet.

En—dit verheft hem nňg hooger, indien er hooger standpunt denkbaar is—hy was zoo fondamenteel-ingekankerd nederig, zoo evangelisch- kinderlyk onnoozel, dat de rechterhand van z'n oordeel niet wist welke paarlen de linkerhand van z'n welsprekendheid te-grabbel gooide. Als gy en ik, lezer, zeggen dat we onszelf als dom of onwetend beschouwen, houden we ons maar zoo. We beweren, eigenlyk op den keper beschouwd, heel intelligent te wezen. Ik noem dus zoo'n voorgeven maar nederigheid aan den buitenkant. Maar onze baron was inderdaad even sterk overtuigd van z'n intellektueele onwaarde, als anderen van de fatsoenlyke noodzakelykheid om zich nederig voortedoen.

Lang leve dus de baron 'T EEN-OF-ANDER.

Maar, nogeens, hy werd miskend. Indien gy me nu al hierin op m'n woord gelooft, lezer, zult ge toch zeker verwonderd zyn te vernemen dat onder al die miskenners iemand is die u van naby bestaat, of dien ge, volgens het opschrift van den Delfi-tempel—ook al tot deun verlaagd! —iemand dien 't uw plicht was van zeer naby te kennen. Ik bedoel uzelf, lezer. Gy, gy, gaaft onzen baron van 't E.O.A. niet wat hem toekomt. En ook omtrent my hebt ge misdreven. Ik stelde u goedmoedig in-staat den man te beoordeelen, te vereeren, te aanbidden, en ge gaat voorby alsof er niets geschied ware! Ik zal me moeten getroosten de geschiedenis van jonker FRITS nogeens te vertellen, in de hoop dat ge ditmaal wat minder … lieve hemel, hoe moet ik zeggen om niet bybelsch- onbeleefd te zyn? Ik bedoel dat ge 't parelsnoer in eere houdt, dat ik u—'t is 'n geschenk van den baron—zoo edelmoedig toewierp.

Ik sla nu den buik over. Ook 't geld Ťwaarom 't goddank niet te doen is.ť En we stappen rechtstreeks toe op de schatkamer der wysheid …

Zie, gierig is-i niet. Daar geeft hy ons dezelfde kostbaarheid nogeens:

–Een mens moet toch iets zyn, hooren we hem andermaal zeggen.

Eigenlyk is m'n geschiedenis van jonker FRITS hier uit. Of althans ik behoefde, wčl beschouwd, niet voorttegaan die te schryven. Want, ňf de lezer valt flauw van bewondering voor 't genie dat ik sprekend invoerde, ňf hy valt niet flauw, en is dan niet waardig de schoenen van den flauw-gevallen lezer te poetsen, laat staan 't slot van deze vertelling te vernemen.

Ik schryf dus nu 'n tijdje voort, voor m'n eigen liefhebbery.

–Juist, edele man, juist! De mens moet, om niet niets te zyn, iets wezen! En gyzelf?

–Dykgraaf, lid van …

–Precies! Lid van … een-en-ander. Baron van … 'T EEN-OF-ANDER. Welnu, ik heb u—de eene helft van m'n lezers ligt in zwym, 't is uw schuld, verheven wreedaard! De andere helft is bezig met geen schoenen te mogen poetsen—ik heb u, dykgraaf, baron, en lid van … een-en-ander …

–Ook van 't Bybelgenootschap …

–Ook van 't bybelgenootschap! Ik heb u … een-en-ander te zeggen. Ik groet u met den naam van … een-of-ander.

–Niet waar, 'n mens moet iets zyn?

–Heel juist! En niet alleen iets, maar zelfs … een-en-ander.

Ge zyt dus … Dykgraaf? Ge zyt lid …

–Van een-en-ander. En van 't Zendelinggenootschap! En van de Schoolkommissie! En van den Vredebond! En van 't Roode Kruis! En van 't Blauwe! En van …

–Om der liefde wil, overstelp me niet! 't Is om te bezwyken.

–En van de Javaannut-maatschappy!

–Hou op! Het duizelt me. Maak m'n lofzang niet onmogelyk door overkoking van de stof. Ge zyt, om iets te zyn …

–Och, ik beroem er me volstrekt niet op. Reeds m'n papa was regent van 'n oude-mannenhuis. En hy zei altyd dat 'n mens …

–Een mens moet iets wezen. En uwe zalige papa wŕs iets.

–Hy was regent van 'n oude-mannenhuis. Ook gewezen oud-garde-noble van koning LOUIS. Want, 'n mens, zoo zeid-i altyd, 'n mens …

–Een mens moet iets zyn. Ik zie het, ge zoogt met moedermelk der vadren wysheid in. Om uwen lof …

–Lieve hemel, ik wist niet …

–Dat ge zoo verdienstelyk waart? Zoo-even vertelde ik reeds een-en-ander …

–Zoo heet ik.

–Ja zoo heet ge, en dat zyt ge! Nu, ik deelde iets over uwe nederigheid aan m'n lezers mee. We zullen haar echter niet ontzien. Ik schroom niet u te zeggen dat ge reeds vóór uw geboorte een groot man waart door de verdienste van uw vader die, om niet niets te zyn, zich garde-noble had laten maken, en regent van een besjes-gesticht …

–Van 'n oude-mannenhuis!

–Van 'n oude-mannetjeshuis! Ge waart voorbeschikt … een-en-ander te zyn. Ge voeldet uw roeping, gy ruimdet alle hindernissen uit den weg, ge verhieft u boven stof en onstof, ge zweefdet en doorvleugeldet …

–Gut, ik wist niet dat ik zooveel byzonders uitrichtte. Ik ben dykgraaf geworden, en lid van …

–Van een-en-ander!

–Ja, omdat m'n vrouw zei dat het rondslenteren van 'n man in huis, zoo lastig was voor de booien, en dat m'n gekibbel met de tuinknechts 't humeur bederft. Ook heb ik aanleg tot zwaarlyvigheid.

Dit was zoo. We zagen dien buik reeds optreden als getuige tegen de mogelykheid van geldgebrek.

–Ik werd wat dik. En als dykgraaf doe ik nu ééns in de maand 'n toertjen om de zitting van 't kollegie by te wonen. Want ik zeg maar, 'n mens moet …

–Een mens moet iets zyn. Juist daartoe heeft de goede Voorzienigheid ons hoog-water gegeven, om 't mensdom instaat te stellen tot het voortbrengen van dykgraven. Neem 't water weg, geen dyken. Zonder dyken, geen Graven. Zonder Graven … 'n man te veel over den vloer, en gekibbel met de tuinluî. Allah akbar … m'nheer VAN 'T EEN-OF-ANDER, allah akbar! gelyk de groote Profeet zoo wél gezegd heeft, zonder nog iets te weten van dykgraven en hoog-water. Ge moet iets zyn. Gy hebt het gezegd. Niet de waanwyze PYTHAGORAS heeft ditmaal gesproken, maar gy, gy, gy! Wát hebt ge gezegd? De mens moet iets zyn. Hoe hebt ge dat gezegd? Met de daad bewyzende dat ge oprecht waart. Gy wérd iets, dykgraaf en … een-en-ander. Waarom hebt ge 't gezegd? Omdat uw verheven vader lid was in 'n besjeshuis …

–Regent van 'n oude-mannenhuis …

–Regent van 'n ouwe-mannenhuis! In welke omstandigheden hebt ge 't gezegd? Te midden van Ťbooienť dien ge in den weg liep, en kibbelend met 'n tuinknecht. We kunnen nu overgaan tot de schepping der wereld. In Genesis I vers 27, zien we den mens verschynen. Dat was zoo'n groote kunst niet, en wel beschouwd is Adams verdienste in dit opzicht bitter klein. Gy, Adam II, vergenoegdet u niet met de verschyning … ge zaagt in, dat men iets wezen moest, en liet u dykgraaf maken, en lid van … een-en-ander.

–Maar ik wist inderdaad niet …

–Verheven onkunde! Schitterend wanbesef van eigen volkomendheid! Nederigheid in oneindige machtsverheffing! Ge wist het niet? Welnu dan, ik zal u eens al uw verdiensten terdeeg onder 't oog brengen. Ryk was uw vader, en ryk zyt gy …

–Ja, om 't geld is het me goddank niet te-doen.

–Dat hoorden we zoo-even, toen gy uwen buik streeldelt. Ge waart ryk, maar met uw scherpzinnigheid zaagt ge in dat alle boeren achter uw rug u uitmaakten voor 'n stommerik, die geld had … maar ook niets dan dat.

–'t Is waar, er is lomp volk onder die boeren.

–Toch niet, Lomp zouden ze geweest zyn, indien ze u zoo-iets in 't gezicht hadden gezegd. Laat ons voortgaan. Straks zal de eene helft van m'n lezers ontwaken uit z'n flauwte, en dan moet ik u verlaten. Ge hebt gevoeld … eigenlyk … wel beschouwd … van zeer naby bezien … niemendal te wezen! Sjt … sjt … spreek me niet tegen, uit nog verder gedreven nederigheid. Uw scherpzinnigheid en zelfkennis is buiten twyfel en buiten debat. Uw vader in 't besjeshuis …

–Regent van 't oude-mannenhuis.

–Uw vader, de regent van 't ouwe-mannetjeshuis, was in den hemel. Om daar te komen moet men iets zyn. En hy werd toegelaten als gewezen oud-garde-noble van koning LODEWIJK. Ge hoopt uw vader weertezien, en wilt niet beschaamd staan op de vraag: wie klopt daar? Uw adreskaart moest boeren, tuinluî, huisbedienden en hemelwachters eerbied inboezemen. Het besef uwer onwaarde deed uw omzien naar allerlei lidmaatschappen waartoe men nullen gebruiken kan. Uit schaamte over uw nutteloosheid zocht ge naar gelegenheid om iets te schynen. Gy eet, drinkt, slaapt, als 'n beest. Gy geniet en verteert als 'n beest … maar veel meer dan 'n beest. Als 'n rivierpaard scheert ge de oevers kaal, en bracht niets voort …

Ja toch! Hy bracht wel iets voort: FRITS!

FRITS, die sedert het begin myner vertelling 'n knappe jongen van twee-en-twintig jaar is geworden, stapt de kamer in. De lezers, die tot straf van hun botheid geen schoenen mochten poetsen, worden weer ten-gehoore toegelaten. Ook de anderen zyn weer by-de-hand.

In 'n jaar of acht kan veel gebeuren, en zoolang duurde het meegedeeld gesprek.

FRITS was na de vaderlijke ontdekking dat 'n mens iets wezen moet, naar 'n schoolmeester gezonden die de specialiteit beoefende jongens Ťklaartemakenť voor Medemblik en Breda. Als adelborst had hy niet slechter opgepast dan de anderen, was naar zee gezonden, maakte één reisje naar de Middellandsche zee, één naar de West, één naar Indie, vond daar z'n aanstelling tot luitenant tweede klasse, en was onlangs Ťthuis-gevaren.ť

Hy was by z'n kameraden … Ťbemindť is 't woord niet, doch daar hy niemand in den weg stond, behoefde niemand zich de moeite te geven hem te haten. Z'n chefs waren over hem tevreden, omdat hy hen nooit door iets buitengewoons lastig-viel met de noodzakelykheid eener byzondere behandeling. Als prachtexemplaar van alleronbeduidendste ordinairheid, was hy juist intelligent genoeg om z'n dienst te doen zooals hy die geleerd had, zonder ooit zich te wagen aan eenig pogen dat hem niet geleerd was. Hy betoonde zich omtrent alles wat niet letterlyk was voorgeschreven, niet onverschilliger dan anderen, zoodat hy zelfs in slordigheid of dienstverzuim zich wist te onthouden van uitstekendheid. Op onderscheiding had hy geen andere aanspraken dan dat-i niet de minste aanspraak maakte op onderscheiding, en tot berisping gaf hy niet meer aanleiding dan noodig was om onschuldig te zyn aan sarrende vlekkeloosheid. Als onnut nummer op den traktementstaat was de goeie jongen zoo onschadelyk als die nutteloosheid maar eenigszins gedoogde, en wie hem 'n Ťslothoutť noemde, zou wčl de waarheid maar niet ŕl de waarheid gezegd hebben, wanneer-i verzuimd had daarby te voegen: zulke dingen moeten er óók zyn. Kon FRITSJEN 't helpen dat anderen in die behoefte voorzagen, en dat hy dus—ook als zóódanig—wel eenigszins overkompleet was?

In land en volkenkunde bragt onze held het tot den Voyage en Orient van LAMARTINE, om iets te weten te komen van Smirna, toen hy daar voor-anker lag. De oude heer van 't EEN-OF-ANDER was verbaasd over de poëtische kennis, de klassieke belezenheid, en de geleerde poëzie van z'n zoon, die reeds, na slechts één vyg te hebben gegeten, precies wist waar Troje gelegen had en welke indrukken de nabyheid dier plaats in elk rechtgeaard Orient-lezer behoort optewekken. Onze dykgraaf prepareerde z'n kollegaas op 'n verhandeling over den loop van den Simoďs, welks oevers sedert HOMERUS' tyd allermiserabelst bleken verwaarloosd te zyn. Hy was volkomen in-staat, genegen en bevoegd —Specialiteiten vóór!—die zaak tot behoorlyke klaarheid te brengen, want z'n eigen zoon at vygen op de ree van Smirna. Als er nog ééns zoo'n brief van FRITS kwam, zou hy …

Helaas, de Simoďs moest zich getroosten ongedykt te blyven. Juist was de oudeheer bezig z'n vrienden Ťpreciesť uitteleggen hoe die zaak in elkaar zat, en met natten vinger—dat wil in onzen tyd zeggen: met z'n rotting in 't zand—aantewyzen …

 
fera proelia
Pingit et exiguo Pergama tota mero.
ŤHac ibat Simoďs, hac. est …
 

Och, de moerteekening kwam niet gereed. Onze dykgraaf zou juist overgaan tot het betoog dat die

 
Priami regia celsa senis
 

vierkant in den weg stond en onteigend behoorde te worden, toen de postbode berichten kwam brengen uit Konstantinopel, die de kleur droegen van 't romannetje dat LAMARTINE verving, en vóór de oudeheer gereed was met precies-weten wat er haperde aan de gezondheid des Turkschen ryks, leverde Bairout stof tot sterk naar azyn riekende therapeutische beschouwingen over de cholera, afgeschreven uit het quarantaine-reglement dat door 'n stuurmansleerling netjes in 'n lysje was opgehangen in den longroom. Juist begon onze dykgraaf zich heel specialiteitig voortedoen aan den plattelands-heelmeester—jonker FRITS zelf had uit de mars door 'n kyker de lykstatie van 'n slachtoffer der ziekte waargenomen—toen de geest der brieven alweer veranderde, omdat FRITS kiespyn had. De chirurgyn-majoor had den armen jongen naar den tweeden dokter verwezen. Deze naar den derden, geloof ik …