Free

Het 'John Grier Home'

Text
iOSAndroidWindows Phone
Where should the link to the app be sent?
Do not close this window until you have entered the code on your mobile device
RetryLink sent

At the request of the copyright holder, this book is not available to be downloaded as a file.

However, you can read it in our mobile apps (even offline) and online on the LitRes website

Mark as finished
Font:Smaller АаLarger Aa

Terwijl hij nu zijn voorkeur voor een jongen voorbijzag, schreef hij, zooals ik je reeds vertelde, het gewone verzoek van een vrouw, een meisje te willen aannemen.

Mevrouw Bretland heeft, met het steeds levendig verlangen een kind aan te nemen, al jaren lang over niets dan over kinderen gelezen en er bestaat geen kinderziekte of zij is er volkomen van op de hoogte. Zij heeft een heerlijk zonnige kinderkamer en een kast vol poppen, die zij vol liefde heeft uitgezocht. Zij toonde Betsy alles vol trots. Je begrijpt hoe hard die arme vrouw een kindje noodig heeft!

Zij heeft ook juist gehoord van een uitstekende Engelsche nurse, die ze zou kunnen krijgen, maar misschien zou het wel beter zijn om met een Fransche kindermeid te beginnen, zoodat het oor van het kind dadelijk aan die vreemde klanken zou kunnen wennen. En het interesseerde haar ook erg toen zij hoorde, dat Betsy de Universiteit had bezocht. Ze wist nog niet of ze haar baby later daarheen zou sturen, ja of neen. Wat dacht Betsy ervan? Als het kind nu Betsy's eigen dochter was, zou zij haar dan de Universiteit laten bezoeken?

En dit alles zou vermakelijk zijn als het niet tevens zoo aandoenlijk was. Werkelijk, ik kan me niet los maken van het beeld van die arme eenzame vrouw, die daar poppenkleertjes jaren achtereen naaide voor het kleine onbekende meisje, waarvan ze zelfs nog niet eens zeker wist of ze het zou mogen aannemen ja of neen. Ze verloor jaren geleden haar eigen twee babies, of liever gezegd, ze heeft ze nooit gehad, de kindertjes van dat arme moedertje hebben nooit geleefd.

Je ziet dus wat een prachtig thuis dat zou zijn. Een schat van liefde wacht op het kleine meisje en dat is meer waard dan alle weelde, die toch ook niet kwaad is als ze met liefde gaat gepaard.

Maar nu is het groote probleem een kind te kunnen vinden en dat is niet gemakkelijk. De J. F. B.'s zijn zoo afgrijselijk veeleischend. Ik heb juist het baby-jongetje dat voor hen zou passen, maar wat zou er dan met al die poppen moeten gebeuren! Kleine Florence is ook niet goed want haar moeder leeft nog steeds, en dan heb ik een verzameling van buitenlanders met groote, bruine oogen, maar dat is heelemaal niets, want Mevrouw Bretland is blond en heeft blauwe oogen en haar dochter moet op haar lijken. Ik heb ook verschillende kleine snoesjes, die niet het minst van erfelijke belasting te lijden hebben, maar de Bretlands verlangen een afstammeling van een geslacht, waarvan zes generaties minstens de kerk trouw hebben bezocht terwijl aan het hoofd een groote persoonlijkheid moet prijken. Ook heb ik een schat van een kindje met blonde krullen (en krullend haar wordt hoe langer hoe zeldzamer), maar, lieve deugd, het kind is onwettig en dat schijnt een onoverkomelijk bezwaar in het oog van pleegouders, hoewel het aan het kind zelf niet de minste afbreuk doet. Toch zal het niet gaan want de Bretlands eischen een boterbriefje.

Van alle 107 blijft er maar één over, die er voor geschikt zou zijn De vader en moeder van onze kleine Sophie werden bij een spoorwegongeluk van het leven beroofd en alleen doordat hun kindje juist in een hospitaal lag om voor een abces in de keel behandeld te worden, bleef het kind gespaard. Ze is van een goede, Amerikaansche familie en van vervelend-onberispelijk gedrag. Zij heeft ook veel van een uitgewrongen vaatdoek – een dreinerig, vervelend klein ding! De dokter heeft haar met zijn geliefkoosde levertraan en spinazie volgepropt, maar kon er ondanks dat alles toch niet in slagen, om er een beetje aardigheid in te pompen.

Toch kunnen liefde en goede zorg soms wonderen bij gestichtskinderen uitrichten en het kan zijn, dat zelfs zij zich nog eens tot een zeldzame, schoone bloem ontplooit. Dus zond ik een ontroerend verslag over haar familie-geschiedenis aan J. F. Bretland, vergezeld van het aanbod om haar in Germantown uit te leveren.

Vanmorgen kreeg ik echter een telegram van J. F. B. Hij is niet van plan een dochter ongezien te koopen, maar hij zal hierheen komen om het kind persoonlijk den volgenden Woensdag om drie uur in oogenschouw te nemen.

Lieve deugd, als hij haar nu eens niet kan uitstaan! Wij zetten nu ons beste beentje voor om het kind schoonheid bij te brengen, evenals ook een jonge hond geprepareerd wordt alvorens hij naar de tentoonstelling verhuist. Zou je het heel erg vinden, als ik een tikje rouge op haar wangen smeerde? Ze is nog te klein om die gewoonte over te nemen.

Nu, je kunt je niet beklagen, dat ik je weinig schrijf, – ik heb aan een stuk door achter elkaar gepend. Je ziet nu wel waar mijn hart en gedachten zijn. O Judy, ik ben toch zoo bezorgd voor de toekomst van die kleine Sophie! Het lijkt wel of het mijn toekomst betreft of die van mijn bloed-eigen kleine dochter!

Eerbiedige groeten aan onzen President,

Sallie McBride.

Beste Gordon,

Ik vind het heel leelijk en onaardig om me vier weken lang zonder een enkel woord te laten, alleen maar omdat ik in een abnormale herrie en drukte je drie weken lang niet schreef. Ik maakte me al ongerust over de vraag of je nog tot de levenden behoorde en ook mijn kinderen missen Oom Gordon op een vreeselijke wijze, want ze houden dol veel van dien Oom. Denk er alsjeblieft aan, dat je ons beloofd hebt een ezel te sturen en vergeet ook niet, dat ik het zwaarder heb te verantwoorden dan jij. Het is heel wat harder werk om in het John Grier Home te ploeteren dan in het Capitool en daarbij komt nog, dat jij veel betere hulp hebt dan ik.

Dit is geen brief, alleen maar een verontwaardigd protest. Misschien schrijf ik je morgen of op een andere keer.

S.

P.S. Nu ik je brief overlees, verteeder ik wel een beetje, maar toch geloof ik je lieve woordjes geen van alle. Ik weet heel goed dat je me vleit, als je zoo mooi praat, en daarvoor heb je dan een reden, vriendje!

17 Juli.

Lieve Judy,

Ik moet je een heele historie vertellen.

Zooals je weet, zou Woensdag de belangrijke samenkomst tusschen J. F. Bretland en de kleine Sophie plaats vinden; dus werd die kleine om half twee gebaad en geborsteld en in schoone kleertjes gestoken en aan een vertrouwenswaardig vondelingetje afgeleverd met het nadrukkelijk verzoek er voor te waken, dat het kind schoon bleef.

Precies klokslag (nog nooit heb ik iemand ontmoet, die zoo afgrijselijk businesslike is als J. F. B.) hield er een luxueuse auto voor het hek van ons ontzagwekkend chateau stil. Een breedgeschouderde, stevige man met vierkanten beslisten kop en iets over zich, dat je beweegt vooral voort te maken, stapte uit en meldde zich drie minuten later bij mijn werkkamer aan. Hij begroette mij kortaf als "Miss McKosh", wat hij na mijn vriendelijke verbetering in "Miss McKim" wijzigde. Ik wees hem mijn gemakkelijksten armstoel aan en noodigde hem uit, na de gedane reis een verfrissching te gebruiken. Hij vroeg hierop om een glas water (ik vind het prettig als een pleegvader matig is) en gaf daarna met zeker ongeduld te kennen, dat hij tot de zaak wenschte over te gaan. Dus schelde ik even en gaf order om de kleine Sophie naar beneden te brengen.

"Neen, neen, Miss McGee", stribbelde hij tegen, "ik zou haar liever in haar eigen omgeving willen zien. Weest U zoo goed en brengt U mij naar de speelkamer of naar de slaapkamer, waar die kleintjes zijn".

Ik bracht hem naar de speelkamer, waar dertien of veertien kleine dreumesjes, in flanelletjes gestoken, op matrassen op den grond rolden. Sophie, afgescheiden van de anderen, prijkte in haar schoonsten tooi en woog zwaar op den arm van een blauwgeruit katoenen vondelingetje, dat van het geval al meer dan genoeg had. Ze dreinsde en zanikte om ook op den grond te mogen spelen en bood een allesbehalve aanlokkelijker aanblik. Ik nam haar in mijn armen en suste haar en streek haar kleertjes glad en snoot haar neusje en vroeg haar vleiend dien heer eens in de oogen te kijken.

De heele toekomst van dat kind hing van één vriendelijk lachje af, en ze dreinsde!

Mr. Bretland schudde haar handje op een zeer kort aangebonden wijze en nam haar van top tot teen op alsof hij een jongen hond voor zich had. Sophie nam niet de minste notitie van hem, maar draaide hem haar rug toe en verborg haar snuitje in mijn hals. Hij haalde zijn schouders op en zeide, dat hij haar wel op proef wilde nemen, misschien voelde zijn vrouw er iets voor. Hij zelf verlangde in geen enkel opzicht naar dat kind en wij maakte aanstalten om heen te gaan. Maar wie denk je wel, dat ons daar tegemoet liep? Niemand anders dan die kleine zonnige Allegra! Vlak voor hem wankelde zij, zwaaide met haar armen als een windmolen en plofte op alle vier neer. Hij sprong met groote handigheid op zij, om te voorkomen dat hij op haar trapte, en pakte haar beet om haar weer op te helpen, maar dat lieve diertje sloeg haar armpjes vast om zijn hals en keek met een heerlijk vertrouwelijk lachje naar hem op.

"Pappie, til baby op, pappie!"

Hij is de eenige man, behalve de dokter, dien het kind sinds weken heeft gezien en waarschijnlijk lijkt hij eenigszins op haar bijna vergeten vader.

J. F. B. pakte haar beet en gooide haar zoo handig de lucht in alsof dat een dagelijksch karweitje voor hem was, terwijl zij schaterde en het uitgierde van de pret. Toen hij vervolgens te kennen gaf, dat hij haar weer op den beganen grond wilde afzetten en haar liet zakken, pakte ze hem bij zijn neus en bij zijn ooren en trommelde met haar beide voetjes een krijgsmarsch op zijn buik. Niemand kan er Allegra van beschuldigen dat zij niet genoeg spirit bezit! J. F. B. wist zich uit haar omhelzing los te werken en zette haar op den grond neer, haar knuistje hield hij echter stevig vast.

"Dàt is het kind, wat ik hebben moet", zei hij. "Ik geloof niet dat het noodig is, dat ik nog verder kijk".

 

Ik gaf te kennen, dat wij de kleine Allegra niet van haar broertjes konden scheiden, maar hoe meer tegenwerpingen ik maakte, des te vaster werd de lijn om zijn mond. Wij keerden naar mijn werkkamer terug en redeneerden daar samen een half uur lang.

Hij hield van haar familie, hij hield van haar uiterlijk, van haar levendigheid, in één woord: hij hield van haar! Als hij nu eenmaal toch een dochter moest aannemen clan zou het in elk geval eentje met spirit moeten zijn en hij dacht er niet aan, dat andere jankende kind aan te nemen. Dat kon niemand van hem verlangen. Maar als ik Allegra aan hem afstond, zou hij haar als zijn eigen dochter groot brengen en ervoor zorgen dat zij een prachtig leven tegemoet ging. Had ik het recht om dat kind van zulk een groot voorrecht te berooven om de een of andere sentimenteels geschiedenis? De familieband was nu eenmaal toch verbroken, het beste wat ik doen kon was nu om voor elk kind afzonderlijk te zorgen.

"Neemt U ze dan alle drie", stelde ik hem brutaal weg voor.

Maar dat ging onmogelijk. Zijn vrouw was erg zwak en haar krachten waren net toereikend voor één kind maar ook niet meer. Het was erg moeilijk om de oplossing te vinden. Het scheen zulk een prachtig buitenkansje voor het kind, maar toch was het weer aan den anderen kant zoo wreed om haar van haar twee broertjes, die haar aanbidden en verwennen, weg te rukken. Ik begreep heel goed, dat Bretland, als hij haar eenmaal wettig had aangenomen, zijn best zou doen om elken familieband, die haar nog aan het verleden hechtte, door te snijden en het kind is nog zoo jong dat het gauw genoeg haar broertjes zou vergeten.

Toen dacht ik aan jou, Judy, en ik herinnerde me, dat je zoo'n verdriet hebt gehad omdat het gesticht je niet wilde laten gaan toen die familie je wilde aannemen. Je hebt altijd gezegd, dat jij net zoo goed als andere kinderen een tehuis hadt kunnen hebben maar dat Miss Lippett je daarvan heeft beroofd. Was ik nu op het punt om Allegra's tehuis te stelen? Met die twee jongens zou het een heel ander geval zijn, die konden een goede opvoeding krijgen en zouden later voor zichzelf zorgen. Maar voor een meisje moet een tehuis als dit alles beteekenen. Sedert die kleine Allegra bij ons is, heb ik steeds het gevoel, dat zij net zoo'n klein kindje is als kleine Judy vroeger is geweest. Zij is vlug en geestig en wij moeten ervoor zorgen, dat zij in een omgeving komt, waar die twee deugden in het beste daglicht komen. Zij moet kunnen genieten van het goede en schoons, dat het leven biedt en het gesticht kan haar daartoe niet in staat stellen. Ik peinsde en peinsde, terwijl de heer Bretland ongeduldig door de kamer ijsbeerde.

"Laat U die twee jongens hier komen. Ik wil met hen spreken", zei J. F. B. tenslotte. "Als er maar een greintje edelmoedigheid in hen leeft, zullen zij blij zijn met haar goede toekomst".

Ik gaf order de twee jongens te brengen, maar met een loodzwaar hart. De kinderen gaan nog steeds onder het gemis van hun vader gebukt. Was het nu niet onmenschelijk om hun ook dat heerlijke kleine zusje af te nemen?

Zij kwamen, hand in hand, stevige ferme jongens, en stonden daar voor ons met ernstige, wijd opengesperde oogen, verwonderd afwachtend wat die vreemde heer tegen hen zou zeggen.

"Kom eens hier, jongens, ik wil eens iets met jullie bespreken". Hij nam elk bij een hand. "In het huis, waar ik woon, is geen klein kindje en nu hebben mijn vrouw en ik afgesproken, dat ik hierheen zou komen, waar zooveel babies zonder vader en moeder zijn, en er een mee naar huis zou nemen als ons kind. Dat kind krijgt dan een prachtig huis om in te leven en ook een heeleboel speelgoed en ze zal haar heele leven heel gelukkig zijn, veel gelukkiger dan ze ooit hier kan zijn. Ik weet dat jullie heel blij zult zijn als je hoort, dat ik je kleine zusje heb uitgekozen".

"En zullen we haar dan nooit meer zien?" vroeg kleine Clifford.

"O ja, af en toe".

Clifford keek van mij naar Mijnheer Bretland en twee groote tranen biggelden langs zijn wangen. Hij trok zijn hand weg en drukte zich tegen mij aan.

"Geef haar niet aan hem.... Toe, doe het toch niet.... Stuur hem weg".

"Neemt U ze toch alle drie", smeekte ik.

Maar hij is hard.

"Ik kwam hier niet om een heel gesticht mee te nemen", antwoordde hij kortaf.

Intusschen snikte Don aan mijn andere zij en plotseling ging de deur open en Dr. MacRae kwam midden in de ellende binnenvallen met Allegra in zijn armen.

Ik stelde hem voor en legde hem het geval uit. Mr. Bretland strekte zijn armen naar de baby uit maar Dr. MacRae hield haar stevig vast.

"Absoluut onmogelijk", weerde Sandy alles botweg af. "Miss McBride zal U al gezegd hebben dat het een van de regels van het huis is, dat hier geen gezin wordt gescheiden".

"Miss McBride heeft haar beslissing al genomen", weersprak J. F. B. afgemeten. "Wij hebben de zaak al lang en breed besproken".

"U vergist U", antwoordde Sandy op zijn aller-Schotscht en wendde zich tot mij. "U hebt er toch zeker nooit aan gedacht om u tot zulk een wreedheid te leenen?"

En weer wenschte ik Salomo's wijsheid in pacht te hebben om het vraagstuk op te lossen, terwijl de twee koppigste menschen, die er ooit op de aarde hebben rondgewandeld, elkaar de kleine Allegra betwistten.

Ik stuurde de drie kleintjes naar de kinderkamer en kwam weer op de brandende kwestie terug. Wij hadden een luidruchtig en driftig gesprek totdat tenslotte J. F. B. mijn eigen steeds weerkeerende gedachte gedurende de laatste vijf maanden uitte, door de vraag: "Wie is het hoofd van dit gesticht, de directrice of de toezichthoudende geneesheer?"

Ik was woedend op Sandy, dat hij mij in zulk een parket tegenover dien man plaatste, maar ik kon toch moeilijk met hem gaan redetwisten; dus besloot ik Mr. B. beleefd en met veel tact aan het verstand te brengen, dat Allegra absoluut niet in aanmerking kwam en vroeg toen, hoe hij over Sophie dacht.

Maar daar kwam ik goed van pas! Hij dacht er niet aan dat ongelukkige wurm aan te nemen! Allegra of geen, dat stond bij hem vast en hij hoopte dat ik nog eens zou begrijpen, dat ik met mijn sentimenteels nonsens de toekomst van dat kind had verknoeid. Met die afscheidswoorden besloot hij zijn visite. "Dag Miss MacRae, Dr. McBride", twee beleefde buigingen en weg was hij.

Toen hij de deur achter zich had gesloten, vochten Sandy en ik het samen uit. Hij zeide dat iemand met gezond verstand en humane moderne begrippen, die het vraagstuk Kinderopvoeding had bestudeerd, zich moest schamen ook maar even de vraag om zoo'n familie uiteen te rukken, te hebben overwogen. En ik beschuldigde hem er van dat hij het kind uit puur egoïsme hier had gehouden, omdat hij dol op haar was en haar bij zich wilde houden. (Wat volgens mij ook de waarheid is). O, we hadden een geweldige twist met dat gevolg, dat hij met een stijfheid en beleefdheid, welke nog die van J. F. B. overtrof, de deur achter zich sloot.

Nog steeds weifelend, had ik het gevoel alsof met mij de proef met de nieuwe mangelmachine had plaats gehad. En toen Betsy thuis kwam, overlaadde zij mij nog met verwijten omdat ik de prachtigste familie, die wij ooit hebben gehad, zonder kind naar huis liet gaan!

O Judy, Judy, wat moet ik doen! Zou je Sandy niet weg kunnen roepen en daarvoor in de plaats een Duitscher of een Franschman of een Chinees kunnen sturen, als je dat graag wilt? Maar alsjeblieft in geen geval nog eens een Schot!

Je vermoeide Sallie.

P.S. Ik vermoed dat Sandy je ook vragen zal mij van hier weg te roepen en ik zal heusch niet tegenstribbelen als je het me vraagt. Ik ben zoo doodop!

Lieve Gordon,

Je bent een kwaaddenkend, achterdochtig en afschuwelijk man. Waarom mag ik niet in het Schotsch schrijven als ik dat prettig vind? Ik heb toch een "Mc" in mijn naam!

Natuurlijk zal het heele John Grier Home dol blij zijn met je komst, niet alleen omdat je een ezel meebrengt, maar ook omdat wij het zoo prettig vinden je weer hier te zien! Ik had het plan je een ellenlangen brief te sturen, om je over elke toekomstige achterdochtigheid heen te helpen, maar waarvoor zou het dienen? Je komt hier zelf morgenochtend an' unco gude will be the sight o' you for sain een.

Maak je nu niet weer kwaad over dat taaltje, mijn jongen. Ik stam uit de Schotsche Hooglanden, weet je!

McBride.

Lieve Judy,

Alles gezond en wel in het John Grier – met eenige uitzonderingen, zooals een uitgestooten kies, een verzwikte enkel, een bloedneus en een geval van verkoudheid.

Betsy en ik zijn beleefd maar koel tegen den dokter. Het vervelende van het geval is, dat hij ook nogal koel tegenover ons doet en hij schijnt onder den dwazen indruk te verkeeren, dat hij gelijk heeft ook! Hij doet zijn zaakjes hier op een droge onpersoonlijke wijze af, zeer beleefd maar een beetje terughoudend.

Maar dat gedrag van den dokter hindert ons op het oogenblik niet al te erg: wij verwachten het bezoek van een veel interessanter mensch dan Sandy! Het Capitool rust van zijn werk uit en ook Gordon geniet van zijn vacantie, waarvan hij twee dagen in "Brantwood Inn" zal doorbrengen. Ik ben dolblij met het nieuws dat je nu genoeg van de zee hebt genoten en er over denkt je met onze buurt voor de rest van den zomer tevreden te stellen. Er zijn hier op een paar mijlen afstand van het John Grier een paar heel mooie buitenverblijven en het zal voor Jervis een aardige verandering zijn, alleen aan het eind van de week thuis te komen. Als je beiden de eenzaamheid op goede wijze benut, kun je elkaar telkens met een schat van nieuwe gedachten verblijden.

Ik kan op het oogenblik geen verdere philosophische gedachten over het huwelijksleven ten beste geven, daar ik mijn geheugen over het Monroe-leerstuk en een of twee andere politieke vraagstukken moet opfrisschen.

Ik verlang dol naar Augustus en de drie maanden, die wij samen zullen doorbrengen.

Je liefhebbende
Sallie.
Vrijdag.

Beste vijand,

Het is verbazend vergevingsgezind van mij om U uit te noodigen bij mij te dineeren, na die vulkanische uitbarsting van verleden week. Maar kom alsjeblieft. Herinnert U U nog onzen philantropischen vriend Mr. Hallock, die ons de apenootjes en de goudvisschen en andere onverteerbare kleinigheden zond? Welnu, deze heer zal vanavond bij ons zijn, zoodat er zich voor U een schoone gelegenheid biedt om zijn goedgeefschheid in meer hygiënische banen te leiden.

Wij dineeren om zeven uur.

Vriendelijk groetend,
Sallie McBride.

Beste vijand,

U hadt in die dagen moeten leven toen elk mensch in een aparte kluis op een aparten berg woonde.

S. McBride.
Vrijdag, 6.30.

Liefste Judy,

Gordon is hier! Een absoluut veranderd man, wat zijn houding tegenover mijn gesticht betreft. Hij heeft de oeroude waarheid ontdekt, dat de weg naar een moederhart via den lof over haar kinderen gaat en hij heeft niets dan prijzende woorden voor mijn 107 kuikens – zelfs over het geval Loretta Higgins wist hij iets aardigs te zeggen. Hij vond het prettig, dat zij niet scheel keek!

Hij heeft vanmiddag met mij in het dorp boodschappen gedaan en was zeer geschikt bij het uitzoeken van haarlintjes voor een paar dozijn meisjes. Hij verzocht zelfs die voor Sadie Kate te mogen kiezen en zijn keus viel na lang aarzelen op een oranje satijnen tintje voor het eene staartje en een grasgroen voor het andere.

Terwijl wij vol aandacht onze lintjes bekeken, werd ik opeens een mede-inkoopster gewaar, schijnbaar bezig met het knopen van haakjes en oogen maar in werkelijkheid belangstellend naar onze nonsens luisterend.

Zij was getooid met een schilderachtigen hoed, een voile met nopjes, een veeren boa en een parasol nouveau art, zoodat ik nooit had durven droomen, dat deze jonkvrouw een mijner kennissen kon zijn, totdat ik haar blik met zeer kwaadaardigen gloed op mij voelde rusten. Zij boog stijfjes en zeer afgemeten en ik knikte terug.

Wel, het was Mejuffrouw Maggie McGurk in gezelschapstoilet!

Op mijn teekening heeft zij een aardiger gezichtsuitdrukking dan werkelijk het geval is, dank zij een slippertje van mijn pen.

 

Die arme Mrs. McGurk kan werkelijk niet begrijpen, hoe je je geestelijk voor een man kunt interesseeren. Zij verdenkt er mij van, dat ik elken vrijgezel, dien ik ontmoet, in mijn netten vangen wil. Eerst dacht zij, dat ik den dokter van haar wilde wegkapen, maar nu zij mij ook met Gordon heeft gezien, beschouwt zij mij als een monster met bigamischen aanleg, dat op beide mannen aanspraak maakt.

Dag! Daar komen een paar bezoekers aan.

11.30 n.m.

Ik heb zoo juist een diner ter eere van Gordon gegeven, met Betsy en Mevrouw Livermore en Mr. Witherspoon als gasten. Ik verzocht ook den dokter om mee tegenwoordig te zijn, maar hij bedankte kortaf voor die eer, daar hij volgens zijn eigen meening niet in een stemming verkeerde om met andere menschen in contact te komen. Onze Sandy stelt de waarheid boven beleefdheid.

Ongetwijfeld is Gordon de respectabelste man, die ooit op de aarde heeft rondgewandeld. Hij ziet er zoo deftig uit en is zoo aardig en hoffelijk in den omgang en daarbij zoo geestig. Zijn manieren zijn zoo onberispelijk – o, hij zal een pracht-echtgenoot zijn! Maar niettemin geloof ik toch, dat je met een man moet leven en hem niet alleen op teas en diners kunt tentoonstellen.

Hij was vanavond buitengewoon aardig, en Betsy en Mevrouw Livermore werden beiden verliefd op hem en ik ook een klein beetje. Hij vermaakte ons met een speech, op zeer goede wijze en wel afgestoken, op het welzijn van Java! Wij hebben langen tijd nagedacht over de vraag, waar de beste slaapplaats voor dezen aap kon zijn en nu heeft Gordon met zeer juiste logica het probleem opgelost. Hij bewees, dat, aangezien de aap hier was gebracht door Jimmie en aangezien Jimmie Percy's vriend is, hij bij niemand anders dan Percy moet slapen. Gordon is van nature een zeer goed spreker en zijn toehoorders werken op hem als champagne. Hij kan met evenveel ernst en overtuiging over een aap redeneeren als over den grootsten held, die voor het vaderland zijn goed en bloed over had.

Ik voelde tranen in mijn oogen opwellen toen hij Java's eenzaamheid beschreef, toen hij er aan herinnerde, hoe deze aap 's nachts in zijn kelder op en neer liep, droefgeestig terugdenkend aan zijn broeders, die op datzelfde uur in tropische gewesten een rondedans uitvoerden.

Een man, die zoo spreekt, heeft een groote toekomst. Ik twijfel er ook niet aan of ik zal binnen twintig jaar op hem voor President stemmen.

Wij hadden een verbazend gezelligen avond, zoodat wij zelfs drie uur lang vergaten dat er 107 vondelingetjes boven ons hoofd sluimerden. Hoewel ik heel veel van onze kinderen houd, ben ik toch blij als ik eens een tijdje aan iets anders kan denken.

Mijn gasten verlieten mij om tien uur en het is nu al middernacht (dit is de achtste dag en mijn klok staat stil – Jane vergeet wel eens dat zij die elken Vrijdag moet opwinden). Toch weet ik dat het laat is en daar ik er zorg voor moet dragen, dat mijn schoonheid niet door te korte nachtrust geschonden wordt, vooral nu er een welsprekend jong minnaar mij wacht, wensch ik je goedennacht.

Zaterdag.

Gordon bracht zijn morgen door met spelen met de kinderen en het bedenken van een paar practische geschenken, welke hij mij later wil sturen. Hij meent dat drie welvoorziene aquariums de attractie van het Indianenkamp zullen verhoogen. Hij wil ons ook twee dozijn poppen voor de kleintjes sturen; onze edelmoedige vriend nam zelfs het denkbeeld van een paar gezadelde ezels en een rood geschilderd karretje in overweging. Is het niet heerlijk dat Gordon's vader er voor gezorgd heeft, dat deze jonge man zulke ruime geldmiddelen heeft en dat de natuur hem zoo'n menschlievend karakter meegaf? Hij luncht op het oogenblik met Percy in het hotel en zint, naar ik vermoed, op nieuwe philantropische denkbeelden.

Misschien twijfel je er aan of ik van deze afwisseling in het eentonig gestichtsleven wel geprofiteerd heb! Je kunt zeggen wat je wilt, mijn lieve Mevrouw Pendleton, en mij complimentjes maken over het goede bestuur van je gesticht, maar toch kun je niet begrijpen hoe zwaar deze eentonigheid soms op mij drukt. Ik moet af en toe een afleiding hebben en daarom heeft Gordon met zijn jongensachtigen geest en zijn heerlijk optimisme, in tegenstelling met den dokter, zoo'n weldadigen invloed op mij.

Zondagmorgen.

Ik moet je nog het eind van Gordon's bezoek berichten. Zijn plan was eigenlijk om hier tot vier uur te blijven, maar op een onzalig oogenblik verzocht ik hem hier tot half tien te blijven en gistermiddag hebben wij een groote wandeling gemaakt, totdat wij de torens van dit gesticht niet meer konden zien en toen hebben wij bij een aardig hotelletje gestopt, waar wij ham met eieren en sla hebben gegeten. Alles was even heerlijk en een goddelijke afwisseling te midden van het eentonige gestichtsleven, dat ik hier leid. Ik zou nog weken lang tevreden en gelukkig zijn gebleven als er niet iets heel vervelends was gebeurd. Wij hadden zoo'n prachtigen zonnigere zorgeloozen zomermiddag en ik vind het zoo doodjammer dat die nu bedorven is. Wij kwamen, zeer onromantisch op een groentekar gezeten, net tegen negen uur bij het John Grier aan, dus had hij nog net den tijd om naar het station te rennen en daar zijn trein te pakken. Ik kreeg hem daarom ook niet, binnen te komen, maar wenschte hem heel vriendelijk een goede reis bij den ingang van ons hek.

Aan den zijkant voor het huis stond een auto. Ik herkende die wel en vermoedde, dat de dokter en Percy, zooals vaak voorkomt, den avond in het laboratorium gemeenschappelijk doorbrachten. Welnu, op het oogenblik dat Gordon afscheid nam, kwam hij op de rampzalige gedachte om mij te verzoeken de leiding van het gesticht aan een ander over te doen en daarvoor in de plaats mijn eigen huishouding te bestieren.

Heb je ooit zoo iets gezien! Nu had hij dien heelen middag uren lang over deze kwestie kunnen redeneeren en inplaats daarvan kiest hij het oogenblik op de vloermat daarvoor uit!

Ik wist niet wat ik zeggen moest. Ik trachtte de zaak vroolijk af te wimpelen en raadde hem aan voort te maken om den trein nog te pakken. Maar daar ging hij niet op in. Hij leunde tegen den deurpost aan en stond er op, er nu over te spreken. Ik wist dat hij op die wijze den trein zou missen en dat alle ramen in het gesticht open stonden. Een man denkt er nooit aan dat er in de buurt luistervinken kunnen zijn, daarop schijnt een vrouw alleen te letten.

En omdat ik nogal zenuwachtig was en hem nog op tijd weg wilde hebben, was ik zeker nogal kort aangebonden en tactloos. Hij begon zich boos te maken en toen viel, door het een of ander ongelukkig toeval, zijn oog op de auto. Hij herkende die eveneens en daar hij in een woest onredelijke bui was, maakte hij den dokter daarvan het slachtoffer. Hij noemde hem "dien kalfskop" en "dien droogstoppel" en hij zei nog veel meer akelige dingen.

Ik verzekerde hem net in vollen ernst, dat ik niets om den dokter gaf en dat ik hem net zoo gek en onmogelijk vond als hij, toen de dokter plotseling uit zijn auto stapte en op ons toekwam.

Ik wenschte op dat oogenblik dat de aarde me kon verzwelgen.

Sandy was erg boos, waarmee hij ook groot gelijk had, maar tevens was hij koel en gereserveerd. Gordon was woedend en voelde zich miskend door al het onrecht, dat in zijn verbeelding hem werd aangedaan. Ik was heelemaal in de war door die vreeselijke en noodelooze herrie, die daar zoo plotseling om niets was ontstaan.

Sandy vroeg heel beleefd excuus dat hij, zonder het te willen, een deel van ons gesprek had opgevangen en wendde zich toen tot Gordon, dien hij zeer beleefd uitnoodigde in zijn auto plaats te nemen om hem naar het station te rijden.

Ik verzocht Gordon dit niet te doen, want ik wilde geen aanleiding tot den een of anderen twist tusschen die twee mannen zijn, maar zonder in het minst notitie van mij te nemen, stapten zij in en reden weg, terwijl zij mij onbewegelijk op de vloermat achterlieten.

Ik ging naar binnen en naar bed, waarin ik uren lang wakker lag, wachtende – op ik weet zelf niet wat, misschien de een of andere explosie. Het is nu elf uur en nog is de dokter niet verschenen. Ik weet werkelijk niet hoe ik me houden moet als ik hem tegenkom. Ik geloof dat ik dan in de kleerenkast zal kruipen.

Heb je ooit iets idioots en absoluut onnoodigs gehoord als deze historie? Ik vermoed dat ik nu met Gordon gekibbeld heb en heusch, ik weet niet waarom, en mijn verhouding tot den dokter lijkt nu heelemaal op niets! Je kent de vreemde wijze, waarop ik over iemand soms kan spreken. Ik wou, dat het gisteren om dezen tijd was. Dan zou ik er wel voor zorgen dat Gordon met den trein van vier uur vertrok!

Other books by this author