Free

De economische toestand der vrouw

Text
iOSAndroidWindows Phone
Where should the link to the app be sent?
Do not close this window until you have entered the code on your mobile device
RetryLink sent

At the request of the copyright holder, this book is not available to be downloaded as a file.

However, you can read it in our mobile apps (even offline) and online on the LitRes website

Mark as finished
Font:Smaller АаLarger Aa

Dientengevolge vinden wij bij de orde der zoogdieren, die hunne jongen op gelijke wijze voortbrengen en zogen, toch een groote verscheidenheid van diersoorten, die op verschillende wijzen in hun levensonderhoud voorzien. Het kalf, het veulen, de welp, het katje worden op dezelfde wijze geboren; maar de koe en het paard, de beer en de kat worden op verschillende wijze groot gebracht. En mogen koe en bul, merrie en hengst ook in geslacht verschillen, in soort zijn zij toch gelijk, terwijl de gelijkheid in soort het verschil in geslacht overtreft. Koe, merrie en kat zijn allen wijfjes uit de orde der zoogdieren en in zoover gelijk, maar toch is hun verschil veel grooter dan hun overeenkomst.

Door natuurkeus ontwikkelt zich het ras. Door teeltkeus ontwikkelt zich het geslacht. Geslachts-ontwikkeling is in al zijn verschillende vormen hetzelfde, zij strekt alleen om voort te planten wat reeds bestaat. Maar ras-ontwikkeling stijgt steeds in hooger en hoogere uiting van energie. Ons verschil in geslacht deelen wij, nagenoeg van den oorsprong van leven af, met het dierenrijk en zelfs met de plantenwereld. Maar de rassen verschillen in opklimmenden graad en het menschenras heeft daarbij het hoogste standpunt ingenomen.

Wanneer het nu kan aangetoond worden dat het geslachts-verschil in het menschenras zoo buitensporig groot is, dat daardoor niet alleen zijn eigen optreden wordt bemoeilijkt, maar dat daardoor ook de vooruitgang van het ras wordt tegengehouden of in verkeerde banen geleid, dan wordt het een zaak die ernstige overweging verdient. Onder onze sexueel-economische verhouding is het echter onvermijdelijk. Doordat in het menschengeslacht de vrouw economisch afhankelijk is van den man, is het evenwicht der krachten verbroken. Natuurkeus beteugelt hier niet langer de teeltkeus, maar werkt met haar samen. Waar beide seksen hun voedsel verkrijgen door gelijke inspanning, uit dezelfde bronnen, onder dezelfde voorwaarden, daar werken op beide dezelfde invloeden en worden beide door hun omgeving gelijk ontwikkeld. Doch waar beide seksen hun voedsel verkrijgen op verschillende wijze en dat verschil beteekent dat een van beide gevoed wordt door den ander, daar wordt het voedende geslacht de omgeving van het gevoede. De man wordt, door de vrouw te onderhouden, haar economische omgeving. Door de natuurkeus wordt ieder schepsel naar zijn omgeving gewijzigd, doordat het noodzakelijkerwijze die hoedanigheden moet ontwikkelen die het noodig heeft om in zijn levensonderhoud in die omgeving te kunnen voorzien. De man als voeder der vrouw wordt de sterkst wijzigende macht van haar economischen toestand. Door de teeltkeus wijzigt het menschelijk wezen zich natuurlijk evenals alle schepselen naar zijn makker. Wordt de makker tegelijkertijd de meester, zoodat economische noodzakelijkheid gevoegd wordt bij geslachts-aantrekking, dan werken de twee groote evolutionaire krachten samen voor denzelfden uitslag, om namelijk in de vrouw het geslachts-onderscheid tot ontwikkeling te brengen. Want in haar positie van economische afhankelijkheid in de geslachts-verhouding is het geslachts-onderscheid voor haar niet alleen het middel om te kunnen paren, zooals bij alle andere schepselen, maar het is voor haar tevens het middel om in haar levensonderhoud te voorzien, hetgeen bij geen ander wezen op aarde gevonden wordt. Door haar economische afhankelijkheid van den man wordt de vrouw in een buitensporig geslachts-wezen veranderd. Deze overdreven verandering brengt zij op haar kinderen over en zoo wordt in het menschelijk lichaam aanhoudend de ziekelijke neiging tot excessen in deze verhouding voortgeplant, welke, ondanks al onze pogingen om die tegen te gaan, steeds zoo sterk op ons allen heeft ingewerkt. Het is geen normale geslachts-neiging, die alle schepselen eigen is, maar eene abnormale geslachts-lust, opgewekt en onderhouden door de abnormale economische verhouding, waarbij het eene geslacht gevoed wordt door het andere en dat nog wel ter vergoeding voor de uitoefening harer geslachts-functiën. Dat is het rechtstreeksche gevolg van de bijzondere sexueel-economische verhouding die onder ons bestaat.

III

Na te hebben vastgesteld dat het buitensporig geslachts-onderscheid (de over-sexualiteit) in het menschenras bestaat, dienen wij den gewonen lezer nog duidelijk te maken, wat met dezen term bedoeld wordt. Volgens de volksmeening, zoowel in ruw-gemeenzame als in overbeschaafde kringen, beteekent “sexueel” (geslachtelijk) meestal “sensueel” (zinnelijk), en meent men iemand, die den last der over-sexualiteit te dragen heeft, daarvan een verwijt te moeten maken. Deze meening kunnen wij onmiddellijk ter zijde stellen, want zij toont duidelijk aan dat men de beteekenis van den gebruikten term niet kent. Een man toch voelt zich niet beleedigd als men hem “mannelijk” noemt, of een vrouw als men haar “vrouwelijk” noemt. En toch is alles wat mannelijk of vrouwelijk aan hen is sexueel. Zich door vrouwelijkheid te onderscheiden, beteekent niets anders dan zich sexueel te onderscheiden. Over-vrouwelijk te zijn is over-sekst te zijn. Door op de een of andere wijze de onderscheidingsteekens van het geslacht, de primaire zoowel als de secondaire, in overmaat te vertoonen, bewijst men over-sekst te zijn. Om bij ons voorbeeld van den pauwhaan te blijven, eene te groote en te schitterende staart zou bewijzen dat hij over-sekst was, doch dit zou voor zijn zedelijk karakter geen beleediging zijn!

De primaire geslachts-kenmerken zijn in ons ras zoowel als in andere rassen alleen in de organen en functien aanwezig die een werkelijke rol bij de voortplanting vervullen. De secondaire kenmerken, – en hier moeten wij onze grootste overmaat zoeken, – zijn te vinden in al die kenmerken in orgaan en functie, in gelaatsuitdrukking en beweging, in gewoonte, manieren, wijze van doen, bezigheid, gedrag, waardoor mannen en vrouwen uiterlijk van elkaar onderscheiden worden. Ziet men een troep paarden op een kleinen afstand dan kan men de geslachten niet van elkander onderscheiden. In een kudde rendieren zijn de mannetjes door hun gewei onmiddellijk te herkennen. De leeuw onderscheidt zich door zijn manen, de kater alleen door wat zwaarder bouw. In sommige soorten van insekten verschillen het mannetje en het vrouwtje uiterlijk zooveel van elkaar, dat zelfs natuuronderzoekers gemeend hebben dat zij tot afzonderlijke soorten behooren. Boven deze verschillen staat het verschil in gedrag. Elke sekse bezit zekere psychische eigenschappen. De krachtige moederlijke hartstocht is even goed een geslachts-kenmerk als de manen van den leeuw of de horens van het hert. Het oorlogzuchtige en heerschende in het karakter van den man zijn geslachtskenmerken; de bescheidenheid en bedeesdheid der vrouw zijn geslachts-kenmerken. De zucht om te broeden is een geslachts-kenmerk van de hen; de zucht om trots en deftig te stappen is een geslachts-kenmerk van den haan. De neiging tot vechten is een geslachts-kenmerk der mannen in het algemeen; de neiging om te beschermen en te verzorgen is een geslachts-kenmerk der vrouwen in het algemeen.

De beginnende neiging tot geslachts-onderscheid is bij de menschen, wier voornaamste werkzaamheden van socialen aard zijn, in allerlei functiën merkbaar. Wij hebben onze industrieele werkzaamheden, onze verantwoordelijkheid, onze ware deugden, door geslachtslijnen in tweeën gedeeld. Het is daarom duidelijk dat het buitensporig geslachts-kenmerk in de menschheid, en in de vrouw in het bijzonder, geen bepaald “zedelijk” verwijt in zich sluit, ofschoon het in ruimer beteekenis aantoont dat het op den vooruitgang der menschheid een beslist slechten invloed uitoefent.

In de primaire kenmerken is onze buitensporigheid niet zoo merkbaar als in de verdere en fijnere ontwikkeling; doch zelfs daar zijn de bewijzen duidelijk aanwezig. Geslachts-drift uit zich bij den man ten eerste veel sterker dan noodig is voor de voortplantings-processen, zoo sterk inderdaad, dat het geheele proces er door tegengegaan of benadeeld wordt. Het directe nadeel aan de voortplanting door den overdreven geslachts-lust van den man, het indirecte nadeel door zijn verzwakkenden invloed op de vrouw, met het verschrikkelijk kwaad door buiten-echtelijke geslachts-gemeenschap aan de maatschappij berokkend – deze zijn de bijna algemeen bekende gevolgen. Eeuwenlang kenden wij ze reeds en wij hebben het kwaad trachten te beteugelen door burgerlijke, maatschappelijke en zedelijke wetten. Maar wij hebben het altijd als een daad van vrijen wil beschouwd en niet als een toestand van ziekelijke ontwikkeling. Wij hebben altijd gemeend dat het juist was dat mannen zoo waren, maar dat het verkeerd was dat zij zoo handelden. Op die wijze werkt de natuur niet. Wie zoo moet zijn, moet ook zoo handelen. Wie anders moet handelen, moet ook anders zijn. De overdreven eisch naar geslachts-gemeenschap in den man is een buitensporig geslachts-kenmerk. Wij vinden in een zeker soort ruwheid en hardheid, in een te groote heerschzucht en trots, in een te sterk toegeven aan de macht tot geslachts-lust, de voornaamste kenteekenen van een buitensporig geslachts-kenmerk in mannen. Dit werd in hen steeds beteugeld en tegengewerkt door de gezonde werkzaamheden van het ras-leven. Hunne krachten werden gebruikt en hun talenten ontwikkeld langs de geheele linie van den menschelijken vooruitgang. Met den vooruitgang van industrie, koophandel, wetenschap, fabrieken, regeering, kunst, godsdienst, werd de man van ons ras mensch, veel meer dan man. Hoe sterk deze hartstocht in hem is en hoe buitensporig hij er ook aan toegeeft, toch is hij een veel normaler dier dan het vrouwtje van zijn ras, veel minder over-sekst. Voor hem is dit veld van bijzondere werkzaamheid slechts een deel van zijn leven, – een voorbijgaand iets. De geheele wereld staat daar buiten. Voor haar daarentegen is het de geheele wereld. In het bekende gezegde van madame de Staël: – “Liefde is voor den man een episode, voor de vrouw een geschiedenis,” – is dit zeer goed weergegeven. In de vrouw vinden wij het buitensporig geslachts-onderscheid van het menschenras, lichamelijk, geestelijk, maatschappelijk, het volledigst uitgedrukt.

 

Eerst het lichamelijk onderscheid. Door een voorbeeld zal ik trachten het verschil tusschen een normaal en een abnormaal geslachts-kenmerk duidelijk te maken. Beschouw voor dat doel een wilde koe en een “melkkoe” zooals wij die gemaakt hebben. De wilde koe is een vrouwtje. Zij heeft gezonde kalveren en melk genoeg om hen te voeden; dat is al de vrouwelijkheid die zij noodig heeft. Overigens is zij meer rund dan vrouwelijk. Zij is een licht, sterk, vlug, gespierd schepsel, in staat als het noodig is te rennen, te springen, te vechten. Voor ons economisch voordeel hebben wij de eigenschap van de koe om melk te kunnen voortbrengen, kunstmatig ontwikkeld. Zij is een wandelende melk-machine geworden, aangefokt en opgeleid voor dat uitsluitend doel, zoodat haar waarde in liters berekend kan worden. Melk-afscheiden is een moederlijke functie, een geslachts-functie. De koe is over-sekst. Breng haar in haar natuurlijken toestand terug en indien zij de verandering overleeft, dan zal zij na eenige generaties weder in een eenvoudige koe veranderd zijn, die al haar energie gebruikt in de algemeene werkzaamheden van haar ras, in plaats van op te gaan in het produceeren van melk.

Lichamelijk behoort de vrouw tot een groot, krachtig schoon diersoort, dat in staat is tot groote inspanning van allerlei aard. In elk ras en op elk tijdstip waar zij gelegenheid had aan de werkzaamheden van het ras deel te nemen, ontwikkelde zij zich in overeenstemming daarmede en zij werd niet minder vrouw door een gezond menschelijk wezen te zijn. In elk ras en op elk tijdstip waar men haar deze gelegenheid ontnam, – en haar jaren van vrijheid waren inderdaad zeer weinige, – heeft zij zich in die richting ontwikkeld waarvoor men haar bestemde, en die richting was altijd geslachts-werkzaamheid. Daardoor treedt het geslachts-onderscheid bij de vrouw zeer sterk op den voorgrond.

De vrouwelijkheid der vrouw, – en “das ewig weibliche” beteekent eenvoudig het eeuwig sexueele, – treedt in evenredigheid tot haar menschelijkheid meer op den voorgrond, dan de vrouwelijkheid van andere dieren in evenredigheid tot hun hond- of kat- of paard-zijn. Een “vrouwenhand” of een “vrouwenvoet” is altijd te herkennen. Wij hooren echter nooit spreken van een “vrouwenpoot” of een “vrouwenhoef.” Een hand is een grijporgaan en een voet een bewegingsorgaan. Zij zijn geen secondaire geslachts-organen. De betrekkelijke kleinheid en zwakheid van de vrouw is een geslachts-kenmerk. Wij hebben het tot zulk een uiterste gebracht dat de vrouwen gewoonlijk aangeduid worden als “het zwakke geslacht.” In geen ander hoog ontwikkelde diersoort bestaat zulk een beschamend verschil tusschen het mannetje en het vrouwtje. Op de lange zwerftochten der trekvogels, in de onophoudelijke beweging der grazende kudden die het geheele jaar door over de velden trekken, of in de wilde, diepe reizen van de zalmen is nooit sprake van een zwak geslacht. En bij de hoogere carnivoren, die door hun langdurige zorg voor de jongen dichter bij ons staan, vreest de jager den aanval van het vrouwtje meer dan van het mannetje. De ongeëvenredigde zwakheid is een buitensporig geslachts-kenmerk. Haar schadelijke gevolgen kunnen duidelijk aangetoond worden bij de Oostelijke natiën, waar de vrouwen in gesloten harems geheel alleen voor geslachts-functiën bestemd zijn en de uitoefening van elke ras-functie haar verboden is. Bij zulke volkeren wordt de zwakheid, de fijne beenderenbouw en de sterke vetontwikkeling van de over-sekste vrouw op den man overgebracht en bewerkt zoodoende achteruitgang van het geheele ras. Omgekeerd, bij de vroegere Germaansche stammen brachten de betrekkelijk vrije en menschelijk ontwikkelde vrouwen, – die groot, sterk en moedig waren, – op hunne zonen een grootere hoeveelheid menschelijke krachten en veel minder ziekelijken geslachts-lust over.

De graad van zwakheid en plompheid aan vrouwen eigen, de betrekkelijke moeilijkheid om te staan, te loopen, te rennen, te springen, te klimmen, en om andere ras-functiën, die voor beide seksen gelijk zijn, te verrichten, is een buitensporig geslachts-onderscheid, en de daaropvolgende overplanting van deze betrekkelijke zwakheid op hare kinderen, zoowel op de jongens als op de meisjes, houdt de ontwikkeling van het menschdom tegen. Sterke, vrije, werkzame vrouwen, de stoere op-het-land-werkende boerin, de last-dragende wilde, zijn niet minder goede moeders omdat zij zoo krachtig zijn. Maar onze beschaafde “vrouwelijke teerheid”, die zich iets minder teer voordoet zoodra zij erkend wordt als een uitdrukking van buitensporige seksualiteit, maakt geen betere moeders van ons, maar slechtere. De betrekkelijke zwakheid der vrouwen is een geslachts-kenmerk. Zij heeft dien graad bij hen bereikt dat het moederschap, de huwelijksstaat en het individu er door benadeeld worden. Het nut dat vrouwen als sekse en als menschen doen, haar algemeene menschenplicht, wordt door dezen graad van distinktie zeer sterk aangetast. In elk opzicht oefent de over-sekste toestand der vrouw een ongunstigen invloed uit op haar zelf, haar man, haar kinderen en het ras.

Het geestelijk verschil der beide seksen is even duidelijk. De aanvankelijke behoefte aan geslachts-bevrediging heeft zich onder den invloed van sociale krachten langzamerhand ontwikkeld tot een bewusten hartstocht van enorme macht, een innige, levenslange toewijding, die in zijn kracht overweldigend is. In beide seksen is dit overdreven, maar toch meer in vrouwen dan in mannen; niet zoo erg in zijn eenvoudigen physischen vorm, maar in de onredelijke kracht der emotie, die voor geen rede vatbaar is en degenen, die in haar macht zijn, voortdrijft om alles aan dit ééne doel op te offeren. Oppervlakkig beschouwd, lijkt het niet gemakkelijk en het is misschien een oneerbiedige en ondankbare taak om hier uit te maken wat in “meester-hartstocht” goed en wat slecht is, vooral nu het eene geslacht meer van dit gevoel eischt dan het andere; maar het kan toch geschieden.

Het is voor het individu en voor het ras goed de hartstochtelijke en bestendige liefde tot zulk een graad ontwikkeld te hebben als noodig is om het geluk der individuen en de voortplanting van het ras te bevorderen. Het is voor het individu en voor het ras niet goed, dat dit gevoel zoo krachtig is geworden dat het alle andere menschelijke eigenschappen overschaduwt, dat het den spot drijft met de opgedane wijsheid van vele eeuwen en de voorhanden wilskracht, om het individu – tegen zijn eigen volle overtuiging – tot een vereeniging te drijven, welke zeker op kwaad uitloopt of hem hulpeloos in een ongewenschte verhouding houdt.

Zoo is de toestand der menschheid, de slechtste gevolgen voor zijne nakomelingen en voor zijn eigen geluk medebrengende. En hoewel bij de mannen de onmiddellijk op den voorgrond tredende kracht van den hartstocht misschien meer de aandacht trekt, toch heerscht hij algemeener onder de vrouwen. Want de man heeft tegelijkertijd andere krachten en eigenschappen in volle werking, waardoor hij de macht der hartstochten kan ontvluchten; maar de vrouw, die opzettelijk tot geslachts-wezen gevormd en aan wie elke ras-werkzaamheid ontzegd wordt, stort haar geheele leven in haar liefde uit en wordt zij hier gekwetst, dan is zij onherstelbaar gewond. Bij den man is de liefde doorgaans licht en vergankelijk, en wanneer zij het krachtigst is duurt zij meestal het kortst.

Bij de vrouw is het een innige, alles-opslorpende kracht, onder wier macht zij alles wat het leven aanbiedt opoffert, elk gevaar trotseert, elke ontbering geringschat, elke pijn verdraagt. Zelfs na levenslang verwaarloosd en misbruikt te zijn, blijft de liefde in haar voortleven. Dagelijks komt het op de politie-bureaux voor, dat de wreed mishandelde vrouw weigert tegen haar man te getuigen. Deze toewijding, tot zulk een hoogte opgevoerd dat het tot paring van niet bij elkaar passende individuen leidt, met de daaruit voortvloeiende persoonlijke en maatschappelijke nadeelen, is een buitensporig geslachts-onderscheid.

Maar in onze gewone maatschappelijke verhoudingen komt het overheerschen van het geslachts-onderscheid der vrouwen het duidelijkst uit. Het feit dat de vrouwen, in het algemeen gesproken, uitdrukkelijk “de sekse” genoemd worden, toont onbetwistbaar aan, dat dit de voornaamste indruk is, dien zij op waarnemers en geschiedschrijvers gemaakt hebben. Men behoeft geen verder bewijs te leveren, maar slechts den lezer te herinneren aan de onafgebroken reeks feiten en gevoelens aan ieder volkomen bekend, doch tot nu toe beschouwd als volmaakt natuurlijk en rechtvaardig. Zoo geheel heeft men den staat van de vrouw als een sexueelen beschouwd, dat het aan de vrouwenbeweging der 19e eeuw werd overgelaten om te strijden voor den eisch, dat vrouwen ook als personen beschouwd zullen worden. Dat vrouwen behalve wijfjes ook burgers zijn – welk een ongehoorde eisch!

In een “Handboek met Spreekwoorden van alle Volken”, vele duizenden bevattende, zijn deze feiten opgemerkt: 1e dat de spreekwoorden over vrouwen veel minder talrijk zijn dan die over mannen; 2e dat de spreekwoorden op vrouwen van toepassing bijna altijd haar in het algemeen treffen. Die op mannen toegepast worden, bepalen zijn hoedanigheid, begrenzen, beschrijven of specializeeren hem. Het is een “luie man”, “een driftige man”, “een dronken man”. Hoedanigheden en handelingen worden den man individueel toegerekend en niet het geheele geslacht, tenzij hij gunstig tegenover de vrouw wordt gesteld, zooals in “Een man van stroo is een vrouw van goud waard”, “Mannen zijn daden, vrouwen zijn woorden”, of “Man, vrouw en duivel, zijn de drie trappen van vergelijking.” Maar wanneer er sprake is van een vrouw, is het altijd en alleen “de vrouw”, eenvoudig het wijfje bedoelende, zonder eenig persoonlijk onderscheid te maken: “Het is even hard een vrouw te zien weenen als een gans blootvoets te zien gaan”. “Het is even gemakkelijk een aal bij zijn staart als een vrouw aan haar woord te houden”. “Een vrouw, een hond en een ezelijn, hoe meer men ze slaat, hoe beter zij zijn”. Nu en dan wordt er verschil gemaakt tusschen een “blondine” en een “brunette” en Salomo’s “deugdzame vrouwen”, die zulk een hoogen prijs bedongen, zooals ons allen bekend is. Maar gewoonlijk is het “een vrouw”, eeuwig en altijd. Het bluffen van den losbol dat hij “de vrouwen” kent, werd niet lang geleden door een der jonge dichters aldus bezongen: “De zaken die men leert bij negervrouwen en kleurlingen, bevorderen het succes bij blanken”; iemand die afgewezen is klaagt verdrietig “dat alle vrouwen precies gelijk zijn”; dat de publieke opinie ten allen tijde hierin overeenstemde bewijst, dat de eigenaardigheden van het geslacht de eigenaardige verschillen van het individu hebben overtroffen, – geen geringe buitensporigheid in het geslachts-onderscheid.

Van het oogenblik dat onze kinderen geboren worden, wenden wij alle bekende middelen aan om in jongen en meisje beiden het geslachts-onderscheid te doen uitkomen; de reden dat de jongen er niet zoo hopeloos door bedorven wordt als het meisje, ligt daarin, dat de jongen nog het heele veld van menschelijke uiting voor zich open vindt. In ons bestendig drijven om het geslachts-onderscheid te doen uitkomen, hebben wij ons aangewend de meest menschelijke eigenschappen als mannelijke eigenschappen te beschouwen en wel om de eenvoudige reden, dat zij voor mannen geoorloofd en voor vrouwen verboden waren.

Het verschil tusschen ras-eigenschappen en geslachts-eigenschappen moet helder en scherp uiteengezet worden. Het leven bestaat uit daden. Het gedrag van een levend wezen is onder twee hoofdlijnen te brengen, – zelf-behoud en ras-behoud. Tot de daden van zelf-behoud behooren al de levensprocessen die dienen om het individu in leven te houden, van de onwillekeurige werking der inwendige organen tot de willekeurige daden der uitwendige organen, van het ademhalen tot het op de jacht gaan voor voedsel, alles dus wat het in stand houden van het individueele leven bevordert. Tot de daden van ras-behoud behooren al die processen die dienen om het ras in leven te houden, van de onwillekeurige werking der inwendige organen, tot de willekeurige daden der uitwendige organen; van de ontwikkeling der kiem-cellen tot het verzorgen der kinderen, alles dus wat het in stand houden van het ras-leven bevordert. Voor ras-behoud hebben mannen en vrouwen verschillende organen, verrichten zij verschillende functiën, en doen verschillende handelingen. Voor zelf-behoud hebben mannen en vrouwen dezelfde organen, verrichten zij dezelfde functiën, en doen dezelfde handelingen. De processen van ras-behoud hebben bij de menschen een zekeren graad van volmaaktheid bereikt, maar de processen van zelf-behoud zijn reeds veel en veel verder gegaan.

 

Allerlei werkzaamheden van economische voortbrenging en verdeeling, alle kunsten en industrieën, beroepen en bedrijven, onze vooruitgang in wetenschap, ontdekkingen, regeering, godsdienst, – die alle onder de daden van zelf-behoud gerangschikt moeten worden, deze worden, of moesten worden uitgevoerd door beide geslachten. Te onderwijzen, te regeeren, te maken, te decoreeren, te verdeelen, – dit zijn geen geslachts-functiën, het zijn ras-functiën. Doch zoo buitensporig is het geslachts-onderscheid in het menschenras dat het geheele veld van menschelijken vooruitgang als een mannelijk prerogatief werd beschouwd. Is er sterker bewijs voor een buitensporig geslachts-onderscheid in het menschenras denkbaar? Dat dit onderscheid al de natuurlijke grenzen overschreed en over iedere levensdaad werd uitgebazuind, zoodat elke stap van het menschelijk wezen gestempeld wordt als “mannelijk” en “vrouwelijk”, zekerlijk, dat is genoeg om onzen over-seksten toestand aan te toonen.

Doch beetje bij beetje, zeer langzaam, onder den onrechtvaardigsten en wreedsten tegenstand en dikwijls ten koste van alles wat het leven dierbaar maakt, is trapsgewijze vastgesteld dat menschenwerk zoowel door vrouwen als door mannen kan geschieden. Harriet Martineau moest haar schrijfwerk onder haar naaiwerk verstoppen, wanneer er onverwacht bezoek kwam, want “naaiwerk” was vrouwelijk en “schrijfwerk” mannelijk werk. Mary Somerville moest zelfs haar werk voor vele familieleden verbergen, want “wiskunde” was een wetenschap voor mannen. Men heeft het zoover gebracht dat de geheele menschenwereld beheerscht wordt door het geslacht, – al de groote levens-uitingen zijn “mannelijk” genoemd en voor de vrouw heeft men het overgelaten een “wijfje” te zijn, niets anders.

Maar terwijl de zaken die de mannen dwaas genoeg als “mannelijk” beschouwden meestentijds “menschelijk” waren, wat zeer goed voor hen was, waren de weinige zaken die voor de vrouwen overbleven inderdaad “vrouwelijk”; en altijd hetzelfde deuntje te zingen, hoe mooi dan ook, is verschrikkelijk eentonig. In een kleeding, waarvan het hoofddoel is onmiskenbaar het geslacht aan te duiden; met een zucht tot opschik die overvloedig blijk geeft van geslachts-neiging; met een lichaam zoodanig vervormd tot een vrouwelijk lichaam dat het op betreurenswaardige wijze haar natuurlijke verrichtingen belemmert; met manieren en gedrag geheel in overeenstemming met haar geslachts-belang en dikwijls zeer nadeelig voor eenig menschelijk belang; met een arbeidsveld zoo streng mogelijk beperkt tot de geslachts-verhoudingen; met haar over-gevoeligheid, haar overdreven zedigheid, haar “eeuwige vrouwelijkheid”, – is het wijfje van het geslacht mensch onloochenbaar over-sekst.

Dit buitensporig geslachts-onderscheid vertoont zich evenzeer in een opvallend vroegrijpe ontwikkeling. Onze kleine kinderen, de zuigelingen, vertoonen reeds kenteekenen van geslacht in uiterlijk en kleeding, wanneer de jongen van andere schepselen nog zuiver geslachtloos zijn. Wij merken deze vroegrijpheid verheugd op. Wij zijn er trotsch op. Door voorschrift en voorbeeld moedigen wij het zorgvuldig aan, wij doen moeite om het geslachts-instinkt bij het kind te ontwikkelen en denken aan geen kwaad. Een van de eerste dingen die wij het kind, bij het ontwaken van zijn bewustzijn, inprenten is het feit dat hij een jongen of dat zij een meisje is, en dat zij daarom elke zaak uit een verschillend oogpunt moeten beschouwen. Zij moeten verschillend gekleed worden, niet ter wille hunner persoonlijke behoeften, want die zijn in die levensperiode precies dezelfde, maar opdat zij niet zelf noch iemand anders een oogenblik zouden kunnen vergeten dat zij tot een verschillend geslacht behooren.

Onze eigenaardigheid om datgene wat gewoonlijk bij dieren gevonden wordt om te keeren, waar het mannetje opgesierd is en het vrouwtje er donker en eenvoudig uitziet, is waarlijk niet zoo zeer een bewijs van buitensporigheid als wel van onze bijzonder averechtsche positie in de kwestie van teeltkeus. Bij andere diersoorten wedijveren de mannetjes in opschik en de vrouwtjes kiezen. Bij ons wedijveren de vrouwtjes in opschik en de mannetjes kiezen. Indien deze theorie van sekse-tooi geen instemming vindt en wij geven er de voorkeur aan om den opschik der mannetjes meer als een vorm van overvloedige geslachts-lust te beschouwen, die zich zelf in onproductieve overdaad verbruikt, dan is inderdaad het feit, dat bij ons de wijfjes met zulk een schitterenden tooi voor den dag komen een ander teeken van een buitensporig geslachts-kenmerk. In elk geval, om kleine meisjes met geweld zulke mooie kleederen aan te doen, dat haar lichaamsbewegingen en natuurlijke vrijheid er door belemmerd worden en een vroegtijdig geslachts-bewustzijn aangekweekt wordt, is een zoo klaar en dreigend bewijs van onzen toestand, als maar met mogelijkheid kan aangevoerd worden. Dat het kleine meisje zoo gekleed wordt dat het daardoor verschil in zorg en gedrag vereischt, alleen omdat het kind een meisje is, iets wat op dien leeftijd anders in haar geest niet zou opkomen, is een brutaal aandringen op geslachts-onderscheid, dat in zijn gevolgen zeer slecht is. Jongens en meisjes worden dus verondersteld zich verschillend tegenover elkander en tegenover de menschen in het algemeen te gedragen, – een gedrag dat wij kortheidshalve in twee woorden kunnen omschrijven. Tot den jongen zeggen wij “Doe”; tot het meisje “Doe niet.” Kleine broer moet zusje “beschermen”, zelfs als zus grooter is dan broer. “Waarom?” vraagt hij den eersten keer. Wel, omdat hij een jongen is. Om het geslacht. Als zij waarlijk sterker is, moet zij hem beschermen, al was het alleen daarom dat in een normaal ras het beschermend instinkt zuiver vrouwelijk is. Het duurt niet lang of de jongen kent zijn les. Hij is een jongen en zal een man worden, dat sluit alles in. “Ik dank God dat ik niet als vrouw geboren ben,” luidt het joodsch gebed. Zij is een meisje, “máár een meisje”, “niets anders dan een meisje” en zal een vrouw worden, alleen een vrouw. Jongens worden van het begin af aangemoedigd te toonen dat zij de gevoelens, die men veronderstelt mannelijk te zijn, bezitten. Wanneer de kleine vent rondom zich slaat, schreeuwt en zijn speelgoed wegsmijt, dan zeggen wij trotsch: “het is een echte jongen.” Wanneer het kleine nufje met bezoekers coquetteert, of in moederlijk weeklagen uitbarst omdat broer haar pop heeft stuk gemaakt, wier zaag-meelig overschot zij met liefde verzorgt, dan zeggen wij trotsch: “zij is reeds op end’op een moedertje!” Wat weet een klein meisje van moederlijk instinkt? Niets meer dan een kleine jongen van vaderlijk instinkt. Dat zijn geslachts-instinkten, die zich niet moesten openbaren vóór de periode van geslachts-rijpheid. Het meest normale meisje is “de wildzang”, waarvan het aantal in deze wijzere dagen gelukkig toeneemt; een jong, gezond schepseltje dat door en door mensch is en niet vrouwelijk voordat de tijd daarvoor gekomen is. De meest normale jongen is evenzeer kalm en vriendelijk als levendig en moedig. Hij is een menschelijk wezen zoo goed als een mannelijk wezen, en niet opvallend mannelijk voordat de tijd daarvoor aangebroken is. De kindsheid is niet de periode voor deze kenmerkende geslachts-uitingen. Dat wij ze aan anderen toonen, ze bewonderen en aanmoedigen, bewijst hoezeer wij over-sekst zijn.