Free

De economische toestand der vrouw

Text
iOSAndroidWindows Phone
Where should the link to the app be sent?
Do not close this window until you have entered the code on your mobile device
RetryLink sent

At the request of the copyright holder, this book is not available to be downloaded as a file.

However, you can read it in our mobile apps (even offline) and online on the LitRes website

Mark as finished
Font:Smaller АаLarger Aa

X

Niettegenstaande het superieure moederschap van de mensch-vrouw zoo moeilijk te bewijzen is en het door de onvoldoende, ongeregelde en pathologische resultaten een open veld voor zware aanvallen van kritiek oplevert, blijft toch ons heilig geloof, onze eerbied, onze ongeschokte overtuiging dat het de eenige volmaakte zaak op aarde is, onaangetast. De feiten, die onze zorgeloosheid en onwetendheid in het volbrengen van deze functie aantoonen, vallen niet te ontkennen; de groote kindersterfte en de vele kinderziekten, – namelijk die welke door de doctoren in de rubriek: “ziekten die voorkomen kunnen worden” zijn opgenomen, – deze fouten en gebreken met doodelijke gevolgen nemen wij overal waar, maar wij tellen ze allen niet, of stellen ze op rekening van alle mogelijke oorzaken, behalve op die van een onvoldoend moederschap.



Een van de meest gebruikte verontschuldigingen van hen, die inderdaad meenen dat verontschuldiging noodig is, is deze, dat de vader voor deze omstandigheden moet gelaakt worden. Reeds is vroeger gezegd dat zijne ondeugden het lichaamsgestel van het ras verzwakken. Maar zijne tekortkoming in dezen verhindert de moeder niet het kind voldoende te verzorgen. De vader wordt verantwoordelijk gesteld voor al het kwaad dat wij in onze kinderen opmerken; en niettemin vereeren wij de moeder voor het physisch proces een kind van zoo’n man ter wereld te brengen, – thans als een heldendaad beschouwd, – en voor “de toewijding” welke zij er later aan schenkt, afgezien daarvan of die toewijding wijs is en werkelijk geschonken wordt. Een gezond en onafhankelijk moederschap zou er niet aan denken voor het goed volbrengen van zijn natuurlijke functiën meer geprezen te willen worden dan een kat voor het ter wereld brengen van haar poesjes of een schaap van haar lammeren. Het bekende feit dat de vrouwen uit de lagere maatschappelijke rangen meer kinderen baren en ze gemakkelijker ter wereld brengen dan de vrouwen uit de hoogere kringen, moest eigenlijk aan deze dwaze aanmatiging een einde maken, maar het doet het niet. Hoe meer de vrouwen zich zelf en hun kroost verzwakken, hun eigen leven in gevaar brengen door verkeerde gewoonten, des te meer moeite, gevaar en onkosten zijn er aan dit natuurlijk proces verbonden, en des te meer beroemen de vrouwen er zich in allen ernst op en nemen den lof van anderen in ontvangst voor de heldhaftige zelfopoffering met welke zij hun leven (en dat van hun babies!) voor het behoud van het menschdom wagen. Wat den vader en zijn aandeel in de slechte gevolgen betreft, niets van hetgeen hij ooit gedaan heeft of nog kan doen, ontslaat het moederschap van zijn eerste verantwoordelijkheid.



Veronderstel eens dat het wijfje van een ander diersoort haar plicht tegenover haar ras om een goeden echtgenoot te kiezen niet telde, dat zij ging paren met schurftige, tandelooze kreupelen, – indien zij zulke rasgenooten had, – en daardoor zwakke, misvormde jongen voortbracht, die haar ras hielpen uitroeien, zou zij dan het mannetje voor de gevolgen aansprakelijk stellen? Een geheele sekse, uitsluitend bestemd voor moederlijke functiën, welke zoo hoog geschat worden dat het gemis aan economische waarde der vrouwen er door gerechtvaardigd zou worden, moest in den loop des tijds geleerd hebben, hoe men geschikte vaders moet kiezen. Indien de mensch-moeder alleen door de hulp van een ander persoon haar kinderen kan voeden en behoeden, een voeder en beschermer van wien hun leven en veiligheid afhangt, welke natuurlijke, maatschappelijke of zedelijke verontschuldiging heeft zij dan, om daarvoor niet den rechten man te kiezen?



Maar hoe kan een jong meisje weten wie een goede aanstaande vader is, vraagt men? Dat zij door hare opvoeding hiertoe niet in staat wordt gesteld, bewijst reeds haar ongeschiktheid voor haar grootsche taak. Dat zij er niet over nadenkt en er geen belang in stelt, bewijst haar schandelijke onverschilligheid voor dien grooten plicht. Zij kan in geen geval de verantwoordelijkheid der misdadige zorgeloosheid, om een goeden vader voor haar kinderen te kiezen, ontduiken, tenzij er inderdaad geen keuze was, en er geen goede mannen op de wereld bestonden. Bovendien zijn wij niet verplicht om deze moeilijke keuze aan jonge meisjes over te laten. Het moederschap is het werk van volwassen vrouwen, niet van halve kinderen; wanneer wij eerlijk zooveel voor het moederschap gevoelen als wij voorwenden, dan zullen wij de vrouw voor haar taak, niet het meisje voor haar bedriegelijke kunstgrepen om zich een verzorger te verzekeren, opvoeden. Wij spreken over de edele moederplichten, maar onze dochters worden groot gebracht voor een economisch goed huwelijk.



Wanneer wij dit veld van den moederplicht voor een goede teeltkeus verlaten, dan komen wij op het veel uitgebreider terrein, waarheen de volksgeest ons in triomf heenleidt; dáár waar het later werk van de moeder bewijst hoe goed de arbeidsverdeeling naar het geslacht in ons ras voldoet, dat in de verzorging van het kind, de opvoeding van het kind, het heerlijk huiselijk en familieleven aangetoond wordt, hoe goed ons systeem werkt. Dit is de laatste vesting. Stevig verschanst zit hier de volksmeening, veilig in het heilig gebied van den huiselijken haard. “Eigen haard is goud waard.” En de vensters worden gesloten om de lucht buiten te houden. De gordijnen worden neergelaten om het licht buiten te houden. De deuren worden gegrendeld om den vreemdeling buiten te houden. Binnen brandt het haardvuur en zetelt de hoogepriesteres, de kiem van menschelijke samenleving, – het gezin te huis.



Onze tronen zijn verwoest en hebben plaats gemaakt voor zetels van tijdelijke presidenten. Onze kerken hebben het moderne licht opgevangen en de reuk van heiligheid werd verfrischt met zachte zonnige lucht. In deze oude heiligdommen kunnen wij zien dat er plaats is voor verandering, maar in het heiligdom van het tehuis niet. Zóó nauw is deze tempel en zijn rechten met de diensten der onderworpen vrouw saamgeweven, zijn altaar eischt zóó haar onophoudelijke opoffering, dat wij ons het menschelijk leven op een andere leest geschoeid, onmogelijk kunnen voorstellen. Wij huiveren bij de gedachte dat er kans bestaat eenige van deze oude en heilige gebruiken te verliezen. Zonder dezen gezegenden achtergrond van alle onze herinneringen en den voorgrond van alle onze hoop schijnt het leven inderdaad ledig. Wij worden allen tehuis geboren. Wij sterven allen tehuis, of hopen er te sterven. Wij allen werken voor een tehuis, in huis of er buiten. Het tehuis is het middenpunt en de grens, het begin en het einde van de meesten onder ons. Wij hebben het lief met een liefde, ouder dan het menschenras. Wij vereeren het met de blinde gehoorzaamheid uit die vroege eeuwen, toen deze vereering een aanvang nam. Wij hechten er ons aan met de vasthoudendheid van het meest oorspronkelijk instinkt onzer dierlijke natuur, en met de geestdrift van elk laatste woord in het onafgebroken loflied dat wij er aan wijden, sedert wij het voor het eerst leerden prijzen.



Wanneer wij meenen dat ons huiselijk leven, juist zooals wij het hebben ingericht, de beste zaak op aarde is, en dat dit leven op zijn minst een heele vrouw voor ieder gezin eischt, doch gewoonlijk meer, dan volgt hieruit dat ieder die de positie van de vrouw tracht te veranderen, beschouwd wordt als iemand die “het gezin ondermijnt”, “de grondslagen van het familieleven aantast” en daarvan willen wij niets weten. Indien wij, wanneer getracht wordt het moderne vaandel van vrij denken en vrij spreken ingang te doen vinden, luisteren en, voor een oogenblik onzen afgod ter zijde stellende, tot den moedigen beeldstormer zeggen: “Toon ons iets beters”, met welk een grenzenlooze bespotting begroeten wij dan zijn voorgestelde verandering! Toch wordt overal om ons heen deze toren, dit kasteel van verdwijnende traditie, moeilijker te verdedigen of goed te onderhouden. Wij stutten het op nieuw met elke generatie; wij hebben zijn krakende en afbrokkelende hoeken lief; wij drapeeren en behangen ze met eindelooze versierselen; wij verbergen de boven ons opdoemende gevaren met frissche wierookwolken; en wij eischen van de zoogenaamde verbeteraars en hervormers dat zij eerst de wenschelijkheid van hunne roekelooze plannen aantoonen, alvorens zij den hamer opheffen. Doch wanneer zij ons hunne plannen toonen, lachen wij hen uit.



Het is een moeilijk geval. De aandacht op bestaande toestanden te vestigen en hun verhouding tot bestaande verschijnselen vast te stellen, is nog niet hetzelfde als uit te maken in hoever een veranderde toestand nieuwe verschijnselen zal medebrengen en hoe deze verschijnselen ons ten goede zullen komen. Toch moet deze taak steeds vervuld worden, wil het menschenras bewust voorwaarts schrijden. Zoolang de vooruitgang onbewust tot stand kwam, was het voldoende dat zekere individuen en volksklassen langzamerhand de nieuwe verhoudingen in het sociaal evolutieproces aannamen en dat zij hunne nieuwe levensomstandigheden den tegenstribbelenden behoudzuchtigen, die zich niet ontwikkeld hadden, opdrongen.



In den nog niet zoo lang geleden overgang van het leenstelsel naar de monarchie, werd er geen tijd verspild met de poging om den koppigen adel te overreden, of hen van hun nationalen plicht te overtuigen. De toenemende macht van den koning bestreed en overwon de verminderende macht van den adel, – dat was alles. Had men toen een boek geschreven om op de verandering aan te dringen, het kon de gebreken van het leenstelsel duidelijk genoeg bewezen hebben; maar wanneer het getracht had den zegen van nationalen vrede en macht onder één enkelen heer te schilderen, zou het weinig indruk gemaakt hebben. Nationale vrede en macht, tot op dien tijd niet bestaanbaar, zou op de machtige grondeigenaren, wier eenig denkbeeld van vrede en macht was hun ootmoedige naburen onderworpen te houden, geen invloed gehad hebben. Had hun kracht toen geschuild in argumenteeren, dan zouden zij de “zullen worden’s” en “zal zijn’s” van den schrijver bespot hebben en hem hebben uitgedaagd om te bewijzen dat de nieuwe toestand door de nieuwe processen tot stand zou komen, en dat zou zeer zeker moeilijk geweest zijn.

 



Zoo is het ook thans met het in twijfel trekken van den economischen staat der vrouw en haar positie in huis en gezin; het is veel gemakkelijker de tegenwoordige gebreken dan de toekomstige verbetering aan te toonen. Toch wordt dit juist verlangd. Er wordt van den pleiter voor maatschappelijke hervorming niet alleen geëischt dat hij de tevreden volgers van het tegenwoordig systeem overtuigt dat dit niet deugt, maar hij moet hun ook afdoende bewijzen dat eenig ander stelsel beter is. Dit is in den aard der zaak onmogelijk. Wanneer menschen tevreden zijn, dan kan men ze niet doen gevoelen dat wat is niet deugt of dat iets anders beter is. Zelfs de ontevredenen willen veel liever hun bezwaren op den een of anderen persoonlijken factor schuiven, dan toegeven dat hun toestand, als een geheel, onvermijdelijk het algemeene euvel voortbrengt waarin zij deelen. Zelfs indien zij overtuigd worden dat een veranderde toestand de bron van nadeel zal wegnemen, zijn zij bang, evenals de vos met den zwerm vliegen, gestoord te zullen worden en vreezen in nog slechter toestand gebracht te worden dan voorheen. Met deze onvermijdelijke bezwaren voor oogen moet evenwel de taak ondernomen worden.



Voordat wij beginnen, moeten wij twee dingen vooropstellen en het daarover eens zijn. Vooreerst dat vooruitgang, ontwikkeling, de plicht van het menschelijk leven is, dat wij hier niet alleen zijn om te leven, maar om te worden, – niet tevreden mogen zijn met halve beschaving, noch met beginnende ontwikkeling, maar dat wij door alle eeuwen heen hebben te arbeiden om steeds edeler levensvormen op te bouwen, waarheen de sociale evolutie leidt. Indien dit niet geloofd wordt, indien iemand meent dat met de soort in het leven te houden en voort te planten de grens van onzen menschelijken plicht bereikt wordt, dan moet zoo iemand dit boek niet verder lezen. Dit doel kan bereikt worden en is eeuwenlang door allerlei vormen van geslachts-verhouding en economische verhouding bereikt geworden. Menschelijke wezens hebben geleefd en kinderen groot gebracht, evengoed als hunne ouders in vrije liefde en luiheid, in gedwongen polygamie en slavernij, in vrijwillige polyandrie en werkzaamheid en in monogamie plus prostitutie en fabrieken. De betrekkelijke superioriteit van eenig stelsel, hetzij dit gebaseerd is op het geslachtsleven of steunt op economische grondslagen, wordt niet bewezen alleen door dat men leeft en kinderen voortbrengt. Indien wij aannemen dat leven beteekent vooruitgang, dan moet elke opvolgende vorm van geslachts-verhouding en economische verhouding naar zijn invloed op den vooruitgang beoordeeld worden.



Het zal hier noodig zijn om eerst een definitie van menschelijken vooruitgang te geven. In overeenstemming met de algemeene wet van organische evolutie, kan zij aldus luiden: menschelijke vooruitgang beteekent zulk een ontwikkeling van het individu en zijne sociale verhoudingen als noodig is, om zijn gezondheid en geluk te handhaven en de organische ontwikkeling der maatschappij te doen toenemen.



Wanneer wij deze definitie van menschelijken vooruitgang aannemen, indien wij het er over eens zijn dat streven naar vooruitgang de maatschappelijke plicht is en dat alle maatschappelijke instellingen hiernaar beoordeeld moeten worden, dan kunnen wij tot onze tweede premisse overgaan. Deze is in belangrijkheid niet aan de eerste gelijk; zij moest zóó door iedereen begrepen en aangenomen zijn, dat het niet noodig was haar op den voorgrond te brengen. Maar zij wordt niet door iedereen begrepen en aangenomen. Feitelijk wordt zij zóó dikwijls misverstaan en geloochend, dat eigenlijk geen verontschuldiging behoeft te worden aangeboden dat er hier op gewezen wordt.



De tweede premisse is: als wij genot door iets smaken, bewijst dit nog niet dat dit iets juist en goed is. Zelfs onze liefde, bewondering, eerbied voor iets bewijst nog niet dat zoo iets juist en goed is, en uit een evolutionair oogpunt is zelfs onze meening, dat iets “natuurlijk” is, nog geen bewijs dat het juist en goed is. Iets kan juist en goed zijn in het eene evolutie-stadium en slecht worden in een ander. Bijvoorbeeld, vrije liefde is “natuurlijk”; het menschelijk dier, evenals vele andere diersoorten, voelt zich er zeer gemakkelijk toe geneigd. Maar door sociale evolutie is bewezen dat monogamie juist en goed is; dat door monogamie de maatschappelijke verhouding in het menschelijk ras het meest vooruitgaat; maar het is niet zoo “natuurlijk” als men wel wenschen zou.



Keeren wij tot onze tweede premisse, die nog al omvangrijk is, terug, dan moeten wij aantoonen dat het nog geen bewijs is dat iets juist en goed is, wanneer het “natuurlijk” is en genot verschaft. Het spreekt van zelf dat dit niet belet om juist en goed te zijn. Goede dingen kunnen genot verschaffen, kunnen bemind, bewonderd en geëerbiedigd worden, kunnen zelfs “natuurlijk” zijn, maar dat kunnen slechte dingen ook. Zelfs dat bovenmenschelijk vermogen, genaamd instinkt, is dan alleen een trouwe gids waardoor wij ons kunnen laten leiden, wanneer de omstandigheden aanwezig zijn, die dat instinkt oorspronkelijk ontwikkeld hebben. Het instinkt, waardoor thans een huis-hond drie keer ronddraait, voordat hij in zijn mand gaat liggen is geen groote bewondering waard, ofschoon het in de grasvlakten en in de bebladerde holten, waar het dier oorspronkelijk opgroeide, zijn nut had. Indien deze twee premisses toegegeven zijn, dat het de plicht van het menschenleven is naar vooruitgang te streven en dat een gegeven toestand niet noodzakelijk juist en goed behoeft te zijn, omdat wij er van houden, dan kunnen wij verder gaan.



Is de tegenwoordige wijze van huiselijk leven, gegrondvest als zij is op de economische afhankelijkheid der vrouw van de geslachts-verhouding, het best berekend om de gezondheid en het geluk van het individu te waarborgen en in hem de hooger maatschappelijke hoedanigheden te ontwikkelen? De gezondheid en het geluk van het individu worden niet gewaarborgd, dat ziet iedereen; en hoe weinig de maatschappelijke hoedanigheden van de individuen worden ontwikkeld, blijkt duidelijk uit hunne vele afwijkingen en uit de verspilling van krachten in ons tegenwoordig economisch stelsel.



Economische onafhankelijkheid der vrouwen brengt noodzakelijk een verandering van de huishouding en het gezin mede. Doch indien deze verandering in het belang van het individu of het ras is, behoeven wij haar toch niet te vreezen. Zij sluit geen verandering in de huwelijksverhouding in, afgezien daarvan, dat het element van economische afhankelijkheid er uit verwijderd wordt; ook niet in de verhouding van moeder tot kind, behalve dat die er door verbeterd wordt. Zij brengt evenwel mede dat vrouwen zich in menschelijke werkzaamheden bekwamen, die echter meer ten bate der maatschappij dan der huishouding komen. Hiervoor wordt natuurlijk een andere leefwijze vereischt dan die wij nu volgen. De in zwang zijnde voedingsmethode der wereld door middel van millioenen eigen dienstboden, en het groot brengen der kinderen door dezelfde handen zal dan blijken onmogelijk te zijn.



Het is een droevig feit dat de groote meerderheid van onze kinderen groot gebracht en opgevoed worden door eigen dienstboden, gewoonlijk wel hunne moeders, zekerlijk, maar die toch van beroep dienstbode zijn. De tegenwoordige staat der vrouw als particuliere dienstbode moet noodzakelijk in botsing komen met haar positie als voortbrengster, als een factor in de economische bedrijvigheid der wereld. Huismeesteres kan zij blijven, in den zin dat zij haar huishouding regelt en leidt, maar huishoudster of dienstbode kan zij niet zijn en tegelijkertijd iets anders. Haar positie als moeder zal eveneens veranderen. Moeder in den zin van draagster en grootbrengster van edele kinderen kan zij zijn en wel het best, en als betrekking waarschijnlijk het meest gewaardeerd en het liefst; maar moeder in den zin van uitsluitend individueele kindermeid en kinderjuffrouw kan zij niet zijn en tegelijkertijd iets anders.



Hier is juist het punt waar de wereld halt roept. Niets kan voortreffelijker zijn, zegt zij, dan onze huisgezinnen met hunne schoone priesteressen. Niets kan voor kinderen beter zijn dan de voortdurende zorg van hun eigen moeders. Het zijn weder dezelfde argumenten als van den adel in het feudale tijdperk. Wij kunnen misschien overtuigd worden van de gebreken der bestaande toestanden, maar wij kunnen niet overtuigd worden van de kans op verbetering. Niettemin kunnen wij het probeeren.



Laat ons eens bedaard gaan zitten en een beter soort van moederschap bedenken dan dat van individueele kindermeiden, een betere manier om de wereld te voeden, te kleeden, te reinigen dan door eigen dienstboden.



Nu hebben wij onze tweede premisse noodig, want wij vinden de toestanden, zooals zij zijn, aangenaam; (dat wil zeggen, sommigen van ons vinden dat somtijds en de overigen verbeelden het zich). Wij hebben ze lief, bewonderen en eerbiedigen ze en het is zoo “natuurlijk” ze zoo te hebben. Indien nu aangetoond kan worden dat het voor den menschelijken vooruitgang beter is dat wij anders handelen, dan bewijst dit toch dat deze andere handelwijze de juiste is; en dan moeten wij leeren zulk een handelwijze te vereeren, lief te hebben, te bewonderen zoo veel wij kunnen, dan zullen wij na verloop van tijd haar ook “natuurlijk” vinden. Indien aangetoond kan worden dat het voor onze kleine kinderen beter zou zijn, dat zij een gedeelte van den dag aan andere verzorging dan die van hunne moeders waren toevertrouwd, dan zou die andere verzorging de juiste zijn en dan zou de plicht van het moederschap medebrengen, daarin te voorzien. Indien aangetoond kan worden dat aan onze persoonlijke behoeften, aan voeding, kleeding, reinheid, warmte, huisvesting, afzondering, beter kan voldaan worden door eenige andere methode dan die, welke één vrouw of meer voor elk gezin vereischt, dan zou het de plicht der vrouwen zijn om zulk een methode te zoeken en toe te passen.



Misschien is het de moeite waard om onderwijl den aard van ons gevoel voor die maatschappelijke instelling, genaamd “het gezin” en de wijziging die het waarschijnlijk ondergaat door de verandering in den economischen staat der vrouw, te onderzoeken.



Huwelijk en gezin zijn twee instellingen, niet één, zooals gewoonlijk verondersteld wordt. Wij verwarren het natuurlijk resultaat van het huwelijk, kinderen – een resultaat dat aan alle vormen van geslachtsvereeniging eigen is, – met gezin, dat een zuiver maatschappelijk verschijnsel is. Het huwelijk is een vorm van geslachts-vereeniging die door de maatschappij erkend en gesanctionneerd is. Het is een verhouding die, in overeenstemming met de gewoonten van het land, tusschen twee of meer personen bestaat en die wederzijdsche verplichtingen in zich sluit. Ofschoon wij er een economische verhouding van gemaakt hebben, is zij dit toch in werkelijkheid niet en zij zal een veel hoogere voldoening schenken, zoodra wij de economische phase er van ontwassen zijn.



Het gezin is een maatschappelijke groep, een geheel, een kleine staat. Het neemt een voorname plaats in de evolutie der maatschappij in, geheel afgescheiden van zijn verband met huwelijk. Er is een tijd geweest waarin het gezin de hoogste vorm van maatschappelijke verhouding was, – eigenlijk de eenige vorm, – toen bestond er in het brein van de landelijke, aartsvaderlijke stammen nog geen begrip van iets zoo groot als vaderland, staat of natie. Voor hen bestond er alleen een groot land bezaaid met gezinnen, elk gezin zijn eigen kleine wereld, waarvan Grootpa priester en koning was.



Het gezin was een maatschappelijke eenheid. De leden hadden dezelfde belangen, die vijandelijk waren aan die van andere gezinnen. Zoo’n gezin trok de aarde over, ging waar voedsel te vinden was, vocht nu en dan met andere gezinnen voor gras en water, wanneer het daaraan behoefte had. Onoplosbare algemeene belangen vormen den grondslag voor een organische vereeniging en deze belangen hebben langen tijd op bloedverwantschap berust.



Toen het menschelijk individu het best gevoed en behoed werd door het gezin, moest het natuurlijk een hoofd hebben, omdat daarvoor de stipte, onderlinge samenwerking van al de leden van dat gezin vereischt werd, en zoo ontstond die vorm van regeering die als de patriarchale bekend is. De natuurlijke familiebetrekking, zooals bij ouders en jongen van andere diersoorten gezien wordt, of bij ons in de latere vormen, sluit zulk een regeeringsvorm niet in; hij is alleen een eigenaardigheid van het gezin wanneer dit een sociale éénheid vormt.



Tot het wezen van het patriarchale familieleven behoorde polygamie, en niet slechts polygamie, maar het openlijk concubinaat met een vrouwenslavernij, die bijna op hetzelfde neerkwam. Toen het gezin als een maatschappelijke instelling zijn toppunt van ontwikkeling bereikt had, nam het huwelijk als zoodanig een zeer laag standpunt in; in dien tijd was het huwelijk feitelijk nog maar gedeeltelijk aan de vroegere vrije verhouding van den primitieven wilde ontgroeid. Het gezin schijnt inderdaad een langzaam verdwijnend overblijfsel van de nog losser vereeniging der horden te zijn, welke weder nader tot de in kudden of troepsgewijs levende carnivoren stonden dan tot een organische maatschappelijke verhouding. Een losse, gemengde groep dieren vormt geen stam; en de meest primitieve groepen der wilden schijnen niets meer dan zoo iets geweest te zijn.

 



De stam in zijn waren vorm volgt op het gezin, is er een natuurlijke uitbreiding van en ontleent zijn essentieele banden aan dezelfde verwantschap. Ook deze maatschappelijke vormen zijn nauw verbonden met economische omstandigheden. De horde was de jacht-éénheid; het gezin en later de stam was een herders-éénheid. De landbouw en wat daarvan het gevolg is, handel en fabrieken, hebben langzamerhand deze ruwe banden des bloeds verzwakt en de maatschappelijke verwantschap doen ontstaan, welke den Staat vormt. Vóór het herders-tijdperk nam het gezin geen belangrijke positie in en na dit tijdperk is het langzamerhand in verval geraakt. Met den vooruitgang der maatschappij zijn de menschelijke verhoudingen steeds minder op een persoonlijken of een sexueelen grondslag gaan rusten, maar meer en meer op onderlinge economische afhankelijkheid. Met een hoogere ontwikkeling der individuen werd ook een hooger vorm van huwelijk mogelijk.



Het gezin is een verdwijnend overblijfsel van de vroegste, aan menschen bekende, groepeering. Het huwelijk is een toenemende ontwikkeling van hoog maatschappelijk leven, dat nog niet ten volle ontwikkeld is. In plaats van identiek te zijn met het gezin, staat het huwelijk in omgekeerde verhouding tot het gezin; het wordt beter en hechter, naarmate het gezin in waarde afneemt; dit is duidelijk waar te nemen in het groote contrast dat bestaat tusschen de huwelijks-verhouding van Jacob en zijne vrouwen en den niet te bedwingen wensch naar een levenslange monogame echtvereeniging, zooals die heden ten dage in onze harten opwelt. Gedurende het patriarchale tijdperk kon men zich van een huwelijk als een levenslange vereeniging van twee bij elkaar passende individuen, geen begrip vormen. Vrouwen hadden toen alleen waarde als kinderenvoortbrengsters. Het gezin had behoefte aan vele familieleden, voornamelijk mannelijke, daardoor verwierven de vrouwen met het in de wereld brengen van een mannelijk kind de hoogste gunst. Het gezin stond toen slechts weinig graden boven de horde. Zijn vereenigings-banden waren zeer los; – er was alleen een gemeenschappelijke vader, maar verschillende moeders met tegenstrijdige belangen. Zulk een grondslag verhinderde voor goed elke hoogere individualisatie, en hooger individualisatie, steeds vergezeld gaande met den wensch naar een hooger echtvereeniging, kan niet met een gezinsleven van eenige beteekenis gepaard gaan. Steeds steeg het huwelijk en ontwikkelde zich in maatschappelijke beteekenis, wanneer het gezin in waarde daalde en het gezinsleven minder werd.



Het is zeer interessant dit op te merken bij de vestiging van Utah, die onder betrekkelijk gelijke omstandigheden plaats vond. De gemakkelijk gevoelde gemeenschappelijke belangen van veel menschen onder één hoofd, waardoor de polygame gezinnen zich onderscheiden, was een nuttige factor in deze groote baanbrekende onderneming. Met de verdere ontwikkeling dier maatschappij gevoelde men behoefte aan een vlottender, verstandiger, breeder opgevatte verhouding der individuen. Het gezin als een maatschappelijke éénheid, vormt een zwaarwichtig lichaam, dat uit eenigszins vijandige leden is samengesteld en waarbij een militaire regeling vereischt wordt, om het in zijn geheel te doen werken. Het is alleen nuttig zoolang het doel dat men er mede bereiken wil van eenvoudigen aard is en door de domste menschen begrepen kan worden. Het is gemakkelijk na te gaan, hoe het gezin door toeneming in aantal leden zich uitbreidde tot een stam, en dat in overeenstemming met dien groei de vader van het gezin veranderde in hoofd van den stam. Hoe daarna, door de steeds grooter wordende kracht der nationale éénheid de naam hoofd en de vorm stam niet meer toepasselijk waren en door de hoogere eischen aan de geslachts-verhouding gesteld, die met de primitieve economische behoeften van het gezin niet konden samengaan, het gezin zich op een monogamischen grondslag vestigde.



En verder, nu onze nog in wording zijnde sociale behoeften een steeds verfijnder en vrijer onderlinge en gemeenschappelijke hulp der individuen noodig maken, vinden wij zelfs dat hetgeen nog van economische éénheid van het gezin overbleef, snel aan het afnemen is. Doch met den achteruitgang en met de verdwijning van de economische-verhouding wordt d