Free

Een Bezoek aan de Philippijnsche Eilanden

Text
iOSAndroidWindows Phone
Where should the link to the app be sent?
Do not close this window until you have entered the code on your mobile device
RetryLink sent

At the request of the copyright holder, this book is not available to be downloaded as a file.

However, you can read it in our mobile apps (even offline) and online on the LitRes website

Mark as finished
Een Bezoek aan de Philippijnsche Eilanden
Font:Smaller АаLarger Aa

HOOFDSTUK I.
MANILLA EN OMSTREKEN

Drie honderd veertig jaren geleden, stelde de Portugesche zeevaarder Fernando de Magalhanes, meer algemeen bekend onder zijn’ Spaanschen naam Magellanes, aan Karel I voor eene ontdekkings-expeditie naar de Oostersche zeeën te doen. De voorwaarden van de overeenkomst daartoe werden te Zaragoza geteekend en in November 1520 voer Magalhanes met eene vloot van 6 vaartuigen, waarvan het grootste 130 tonnenlast inhield, en met een gezamenlijke equipage van 234 man door de straat, die naar hem genoemd is; in het midden van Maart van het volgende jaar ontdekte hij de Mariana-eilanden en weinige dagen later landde hij op de oostkust van het eiland Mindanao aan, waar hij door de inlandsche bevolking heusch werd ontvangen. Daarna bezocht hij het eiland Zebu, waar het hem, ondanks een dreigenden tegenstand van meer dan 2000 gewapende lieden, gelukte de gunst van den koning met zijn hof te winnen; de eerste werd niet alleen in de Katholieke godsdienst gedoopt, maar erkende zelfs de souvereiniteit van de Spaansche Kroon en deed de eeden van onderwerping en onderdanigheid. Toen de koning in vijandelijkheden met zijne naburen werd gewikkeld, nam Magalhanes deel aan den strijd en stierf den 26 April 1521 te Mactan, aan de gevolgen van de bekomene wonden. Dit ongeval werd gevolgd door den moord van al de leiders der expeditie, die, op een feestmaal bij hunnen nieuwen bondgenoot genoodigd, aldaar verradelijk om het leven gebragt werden. Alleen Guillen de Porceleto ontkwam van de 26 gasten, die het gezelschap uitmaakten. Voordat men de Philippijnen had bereikt, waren reeds 3 schepen verloren gegaan; één vaartuig keerde slechts naar Spanje terug; het was de Victoria, het eerste dat ooit de reis rondom de wereld had gemaakt, en de koning van Spanje schonk den kommandant Elcano, een Biscayer, een wapenschild, dat een aardbol met de inscriptie «Primus circumdedit me» droeg. Eene tweede expeditie, mede uit 6 vaartuigen en een’ koopvaarder bestaande, verliet Spanje in 1524. De geheele vloot kwam echter door stormen en worstelingen met de Portugezen in de Molukkos ellendig om, zoodat alleen het koopvaardijschip naar de Spaansche bezittingen in Nieuw-Spanje terugkeerde.

Ongeveer 120 man der expeditie landden te Tidore aan, waar zij eene sterkte bouwden en door eene derde vloot, die Hernan Cortes in 1528 had uitgezonden, werden medegenomen ten einde de ontdekking te vervolgen, waarvan Magalhanes het denkbeeld had opgevat. Deze derde poging had even noodlottige gevolgen als de beide eerste. Deze expeditie bestond thans uit 3 vaartuigen met 110 man en voerde een groot aantal mondbehoeften benevens kostbare geschenken met zich. Men nam in naam van den koning van Spanje bezit van de Marianas (Ladrone-eilanden), bereikte Mindanao en andere zuidelijke eilanden, terwijl tot twee malen toe eene poging schipbreuk leed om Nieuw-Spanje te bereiken. Eindelijk werd de geheele manschap het slagtoffer van het klimaat en van de vijandelijkheden met de Portugezen.

Het Spaansche hof besloot echter te volharden en de onderkoning van Nieuw-Spanje (Mendoza) werd aangezocht eene vierde expeditie uit te rusten, die intusschen de Moluksche eilanden zou voorbij trekken, waar den Spanjaarden zoo vele noodlottige gebeurtenissen waren overkomen. De vloot bestond nu uit 3 schepen en twee koopvaarders, terwijl aan Villalobos het kommando werd opgedragen. Hij bereikte den Archipel en noemde de eilanden de Philippijnsche, ter eere van den Prins van Asturië, later Philips II. Tegenwinden (ondanks de koninklijke bescherming) dreven hen naar de Molukkos, waar de Portugezen hen slecht ontvingen en hen bevalen naar Spanje terug te keeren. Villalobos stierf te Amboina, waar de beroemde zendeling, St. Francisco Xavier, hem wachtte. Vele der Spanjaarden werden overigens door den dood weggerukt en de weinige overgeblevenen met Portugesche vaartuigen uit de Molukkos weggezonden.

Eene vijfde expeditie, op breeder schaal, werd door Philips II uitgerust met het doel om de eilanden die zijnen naam droegen, «te veroveren, in rust te brengen en te bevolken.» Deze expeditie bestond uit 5 vaartuigen met 400 zeelieden en soldaten, en zeilde in 1564 uit La Natividad (Mexico) uit onder bevel van Legaspi, die met eene uitgebreide volmagt tot Gouverneur der Philippijnen werd benoemd. Hij bereikte Tandaya in Februarij 1565 en trok naar Cabalian, waar de erfgenaam van den inlandschen koning hem in zijne plannen ondersteunde. Te Bojol verzekerde hij zich van de hulp en het bondgenootschap der kleinere vorsten op het eiland en vestigde zich daarna zelf op het eiland Zebu, dat gedurende eenigen tijd de hoofdzetel van de Spaansche magt was1.

Manilla werd in 1581 gesticht.

Ziekte en het despotisme der geneesheeren, die mij ordonneerden voor eenigen tijd de zorgen van het koloniaal bestuur te laten varen en eene zeereis van zes of zeven weken te ondernemen, noopten mij gebruik te maken van de hoffelijkheid en goedheid van den opperbevelhebber van het eskader, Sir Michael Seymour, en zijn vriendelijk aanbod aan te nemen dat eene stoomboot mij zou brengen waarheen ik wilde. De betrekkingen van China met den Oost-Spaanschen Archipel zijn niet van belang ontbloot en zouden nog meer uitgebreid worden door de bepalingen van het tractaat, door lord Elgin te Tientsin gesloten. Bovendien had het langzaam vooruitgaande handels-liberalismus der Spanjaarden nog drie havens voor den vreemden handel geopend, waarvan Manilla tot nog toe het monopolie bezat. Ik besloot dus, nadat ik de hoofdstad zou hebben aangedaan om mij te verschaffen hetgeen ik noodig had tot mijn gemak op reis en waarmede ik niet twijfelde of de goedheid van mijn’ vriend Don Francisco Norzagaray, kapitein-generaal van de Philippijnen, zou mij begunstigen, Zamboanga, Iloilo en Sual te bezoeken. Ik had reeds menige beleefdheid van hem ondervonden in mijne betrekking tot het gouvernement van Hongkong. Men zal zien dat mijne verwachtingen van den gouverneur overtroffen werden, en daar de inlichtingen die ik verkreeg, zeer gunstig waren, werd ik daardoor aangemoedigd de mij gewordene bescheiden te verzamelen en die feiten te publiceren, welke ik in den loop mijner nasporingen bijeenkreeg, gevoegd bij die in druk verschenen stukken, welke tot mijne dienst stonden.

Sir Michael Seymour stelde Hr. Ms. vaartuig Magicienne ter mijner beschikking. De keus was in allen deele voortreffelijk. Niet het minste ontbrak dat tot mijn gemak diende; grootendeels ben ik dat aan kapitein Vansittart verschuldigd, wiens beleefdheid en voorkomendheid door al de overige officieren en manschappen werd nagevolgd. Den 29 November 1858 verlieten wij Hongkong. De Chinesche zeeën zijn welligt de onstuimigste ter wereld en de reis naar Manilla is dikwijls zeer onaangenaam. Dit ondervonden wij dan ook. De woeste baren, die over den voorsteven rolden, schokten het vaartuig heftig en schade aan meubelen, het breken van glas- en aardewerk, en vele persoonlijke ongemakken waren zoovele variatiën, die wij op de reis ondervonden.

Op den vijfden dag kregen wij de vuurbaak aan den ingang van de prachtige haven van Manilla in het gezigt en, na eenige weinige uren stoomens, kwamen wij aan eene ankerplaats op ongeveer een mijl afstands van de stad. Hier reeds kregen wij blijken van de hoffelijkheid, die ons gedurende ons gansche verblijf in deze schoone streken gegeven werden. De Magicienne werd door de verschillende autoriteiten bezocht en schikkingen getroffen voor mijne landing en mijn verblijf in het paleis van den Gouverneur-Generaal. Door de hoofdstad loopt eene rivier (de Pasig), waarop wij roeiden, tot dat wij aan den linker oever eene schoone reeks trappen bereikten nabij de fortificatiën en vlak bij de zuil, die ter nagedachtenis van Magellanes, den ontdekker of althans den stichter van de Spaansche magt in deze eilanden, was opgerigt. Deze doorluchtige naam trok onze aandacht. Het gedenkteeken is deze groote reputatie niet waardig. Het is eene eenigzins ruwe steenen zuil, gekroond met een bronzen aardbol en in het midden versierd met gouden dolphijnen en ankers met lauwerkransen ineengevlochten; het staat op een marmeren pedestal, dat met den naam van den beroemden zeevaarder prijkt, en is door een ijzeren hekwerk omgeven. Men had eerst het voornemen dit monument op het eiland Zebu te plaatsen, doch na eene correspondentie, die verscheidene jaren duurde, met het hof van Madrid, werd de tegenwoordige standplaats bij koninklijk besluit in 1847 gekozen. Er bevond zich een schoone troep kavalerie en infanterie op de plaats, terwijl een uitstekend muziekkorps het «God save the Queen» speelde. Verscheidene rijtuigen met twee en vier paarden stonden gereed om ons naar het Gouvernementspaleis te geleiden, waar ik op de meest vriendschappelijke wijze door den kapitein-generaal en de dames van zijne familie werd ontvangen. Een fraaije reeks appartementen was voor mij in gereedheid gebragt, en bedienden werden onder de bevelen van den major-domus ter onzer beschikking gesteld, terwijl een van ’s Gouverneurs aides-de-camp voortdurend tot onze dienst stond.

Ofschoon de benaming van Manilla aan de hoofdstad der Philippijnsche eilanden wordt gegeven, was die oorspronkelijk toch alleen van toepassing op het fort en de bezetting, waarin de autoriteiten gevestigd waren. Manilla ligt op de linker zijde van de rivier, terwijl aan den regter kant het district Binondo door bijna al de kooplieden wordt bewoond, die daar hunne zaken doen en hunne pakhuizen opslaan. Het paleis beslaat eene zijde van de openbare plaza in de forteres, de kathedraal eene andere van dezelfde localiteit, die op de pleinen van London gelijkt, doch er boven uitsteekt doordien het midden gedeelte met het schoone gewas der tropische landen prijkt, waarvan de bladen eene groote verscheidenheid van kleur aanbieden, van het helderste geel tot het donkerste groen, en waarvan de bloemen om hunne pracht en schoonheid opmerkelijk zijn. Te midden van den tuin staat een standbeeld van Karel IV.

 

De meest bevolkte en bloeijendste provincie der Philippijnen ontleent haren naam aan de fortificatie van Manilla2, terwijl de haven van Manilla onder de meest bekende en drukst bezochte havens van de oostelijke wereld wordt gerekend. De hoofdstad is beroemd om de pracht van hare godsdienstige processiën; om hare uitmuntende sigaren die ten oosten van de Kaap de Goede Hoop in het algemeen boven Havana-cigaren verkozen worden; terwijl als de minst schoone karaktertrek van de bevolking algemeen bekend is eene algemeene voorliefde voor spelen, hetgeen onder de Indische rassen uit een hartstogt voor hanengevechten blijkt, die eene productieve bron van inkomst voor den Staat geworden zijn. Artisten verbeelden gewoonlijk een’ Philippijnschen Indiaan met een strijdhaan onder zijn’ arm, waaraan hij evenzeer gehecht schijnt als een Bedoeinsche Arabier aan zijn paard. Men zegt dat een Indiaan meer dan eens zijne vrouw en kinderen ten prooi van de vlammen in zijn brandend huis heeft gelaten, doch voor zijn geliefden gallo in zulk een geval de grootste en meeste bezorgdheid koesterde.

Toen wij het anker bij de stad hadden uitgeworpen, zond kapitein Van Sittart een zijner luitenants, vergezeld van mijn’ particulieren secretaris, naar het Britsche consulaat, ten einde van onze komst kennis te geven en schikkingen te treffen om de communicatie van het consulaat met de Magicienne gemakkelijk te maken. Zij konden het consulaat niet gemakkelijk vinden, daar het geen vlaggestok, vlag, of eenig ander teeken droeg. De consul was naar zijn ferme-modète gegaan, waar hij den meesten tijd doorbrengt te midden van Indianen, op eene bijna ontoegankelijke plaats, op eenigen afstand van Manilla gelegen. De Vice-consul verklaarde dat het weder hem te warm was om aan boord te komen, hoezeer wij gedurende een groot gedeelte van den dag de bezoeken van de hooggeplaatste autoriteiten van Manilla ontvingen. De consul schreef (ik ben verpligt hem regt te doen wedervaren) dat het hem «geheel uit zijne gewoonte en gewone huishouden zou brengen» zoo men van hem verwachtte dat hij «Zijne Excellente den plenipotentiaris en Gouverneur van Hongkong» zou fêteren en met de gewone formaliteiten ontvangen. Ik haastte mij den consul te verzekeren dat mijne tegenwoordigheid hem geenerlei onkosten zou veroorzaken, doch dat de afwezigheid van den eenigen vertegenwoordiger der consulaire magt bij de aankomst van een van Hr. Ms. grootste oorlogschepen door den kommandant van dat vaartuig niet onopgemerkt kon blijven.

Een tal van bezoekers vereerde ons bij onze aankomst; onder hen bevonden zich de aartsbisschop en de voornaamste geestelijke dignitarissen; deputatiën uit de civiele beambten, van de leger- en zeemagt en de verschillende hoofden der departementen, die ons tot een wederbezoek op hunne bureaux uitnoodigden; allen gaven door hunne persoonlijke beleefdheid blijken van de bekende Castiliaansche hoffelijkheid. Onder de officieren had zich het gerucht verspreid dat ik een oude gediende was, die de veldtogten onder Wellington had bijgewoond en tot de bevrijding van Spanje van het juk der Fransche overheersching medegewerkt had. Ik verklaarde hun dat, hoezeer ik getuige was geweest van vele gebeurtenissen van die tijden van onrust, in dat romantische land, ik mij daarbij als een rustig toeschouwer en niet als een handelend persoon had gedragen. De baai van Manilla, een der schoonste in de wereld, en de Pasig-rivier die daarin uitstroomt, waren ongetwijfeld goede aanbevelingen voor de positie, die men voor de hoofdstad der Philippijnen had gekozen. Gedurende de vier maanden Maart, April, Mei en Junij, zijn de hitte en stof inderdaad lastig en de muskieten schrikkelijk vervelend. Na afloop van die maanden vallen er hevige regens; het klimaat is echter over het algemeen goed en de sterfte niet groot. De gemiddelde temperatuur gedurende het gansche jaar is 81° 97 Fahrenheit.

Het quarantaine-station bevindt zich te Cavite, een betrekkelijk belangrijke stad ten zuiden der haven. Men vindt er eene groote fabriek van sigaren; de omringende provincie wordt naar haar genoemd. Deze telt ongeveer 57000 inwoners, waaronder bijna 7000 mestizos (van gemengd ras). Door de nabuurschap met de hoofdstad, is de hoeveelheid personen die belasting betalen naar evenredigheid grooter dan in eenige andere provincie.

De stad, die door wallen is omgeven, bestaat uit 17 straten, die breed en regthoekig zijn. Daar in dit gedeelte van de hoofdstad weinig zaken gedaan worden, doordien de handel zich aan de andere zijde van de rivier beweegt, vindt men weinig menschen op de straten en is dit gedeelte over het algemeen stil en eentoonig, hetgeen een opmerkelijk contrast vormt met de werkzaamheid en de digte bevolking der handelswijken. De cathedraal, waarvan de bouw in 1654 is begonnen en in 1672 voleind, is 240 voet lang en 60 breed. Zij boogt op hare 14 klokken, die zelden rust hebben, en op het beeldhouwwerk van de 52 banken, die voor de aristocratie bestemd zijn. Het aartsbisschoppelijk paleis is tamelijk groot, doch scheen mij toe niet veel bouwkunstige schoonheid te bezitten. De vertrekken in dit gebouw zijn eenvoudig gemeubileerd, en ofschoon de aartsbisschop evenzeer als de gouverneur het voorregt bezit eenigen staat te mogen voeren, merkte ik niet dan bij gelegenheid van de godsdienstige plegtigheden, eenig uiterlijk praalvertoon op. Hij ontving mij als een zeer beleefd, deftig, oud heer. Zijne kleeding was zeer eenvoudig en ons gesprek bepaalde zich tot het vragen van inlichtingen omtrent de geestelijke administratie. Hij was een barrevoeter Augustijner monnik (Recoleto) geweest en in 1846 tot de aartsbisschoppelijke waardigheid verheven.

Het paleis, waarin ik zoo goed gehuisvest werd, was gebouwd door een rijken, doch ongelukkigen protégé van een der kapiteins-generaals; in 1690 werd het door den Gouverneur Gongora verbouwd. Het neemt eene belangrijke ruimte in en van de zuidwestelijke zijde heeft men er een heerlijk gezigt over de baai en de in den omtrek liggende heuvels. Men vindt er eene schoone audientiezaal, terwijl de voornaamste bureaux van vele departementen van algemeen bestuur in dit gebouw gevestigd zijn. De patio vormt een fraaije tuin, en is met tropische planten beplant. Er zijn twee steenen hoofdtrappen, waarvan de eene naar de particuliere vertrekken, de andere naar de openbare bureaux leidt. Zooals al de huizen te Manilla, bestaan de vensters van het gebouw uit gladde lijsten, waarin concha of schelpen van half-doorschijnende oesters zijn geplaatst, die een onvoldoend licht geven, doch voor de zonnestralen ondoordringbaar zijn. Ik herinner mij niet eene enkele glazen ruit in de Philippijnen te hebben gezien. Vele der vertrekken zijn breed en fraai gemeubileerd, doch niet, zooals dit dikwijls in Engeland plaats heeft, met overtolligheden vervuld. De Gouverneur was zoo goed iederen dag twee officieren van de Magicienne bij het diner te noodigen, na afloop waarvan er eene tertulia, of avondreceptie plaats had, waarop de notabiliteiten in de hoofdstad mij menige gelegenheid aanboden mij met de aangename en levendige gesprekken te onderhouden, waarin de Spaansche dames zoo zeer uitmunten. Onder deze bezoekers bevonden zich eenige mestizen. Men ziet er intusschen niets dan Parijzer modes; geene sporen van de herinneringen mijner jeugd vond ik terug, – noch de velo, noch de saya of de basquina, evenmin als de schildpadden kammen, hoog boven de pekzwarte cabellera uitstekende; alleen de waaijer was, zooals hij nog is, het wapen der vrouwelijke sekse. Na weinige gracieuse woorden, vereenigden de meeste heeren zich aan de speeltafels.

De Calzada, een breede weg, een weinig ter zijde van de muren der forteres, is voor Manilla wat Hydepark te Londen, de Champs-Elysées te Parijs en de Meidan voor Calcutta zijn. Het is de verzamelplaats van de aristocratie, en van 5 ure ’s namiddags tot dat de avond invalt, is zij bezaaid met rijtuigen, ruiters en wandelaars, wier wederzijdsche groeten al hunne aandacht schijnen bezig te houden; het afnemen der hoeden en het beantwoorden van groeten en complimenten zijn dan ook inderdaad vervelend. Twee malen ’s weeks voert een muziekkorps stukken uit op eene verheven plaats aan het einde van den patio. Spoedig na zonsondergang heeft er een plotseling en algemeen gedrang plaats. Iedereen ontbloot het hoofd: het is de tijd van de oracion, die door het luiden der kerkklokken wordt aangekondigd: gedurende eenige oogenblikken heerscht alom stilte, waarna de wandelingen worden hervat. Er ligt veel plegtigs in dien plotselingen en algemeenen stilstand van alle beweging, en het herinnerde mij aan het nederbuigen der Muselmannen als de stem van den Muezzin zich voor het gebed doet hooren. Eene schoone avondwandelplaats, op het plein van de fortificatiën, wordt alleen des Zondags bezocht. Men heeft er een ruim uitzigt over de haven en de rivier, en zij is des te aangenamer omdat men er van het stof en de slijk der Calzada is verwijderd; de mode komt hiermede echter niet overeen; wil men zich daarnaar schikken, dan moet de massa zich verzamelen waar zij weet dat men elkander ontmoet. Op onze bezoeken van de schoone rivieren, wegen en dorpen in de nabijheid van Manilla, ontmoetten wij zelden een rijtuig of een reiziger, die zich in deze schoonheden wilde verlustigen. En toch mogt men in eene zoo prachtige haven als die van Manilla verwachten, dat daar ontelbare sloepen, pleizierbooten, jachten en andere vaartuigen het genoegen zouden verhoogen en tot de verscheidenheid in het leven medewerken, doch niets van dat alles. Niemand schijnt zich met een enkel der elementen te vermaken. Men kent evenmin hard zeilen op het water als wedrennen op het land. Ik heb het leven in Manilla intusschen wel eens onverdragelijk eentoonig hooren noemen, maar gedurende mijn kort verblijf in die plaats scheen het mij zeer belangwekkend en levendig toe; het kan zijn dat ik eenig voorregt genoot. De stad is misschien niet levendig en de Spanjaard over het algemeen ernstig gestemd, maar hij bezit een warm hart en is gastvrij; men moet hem niet op eenen afstand bestuderen en niet te haastig veroordeelen. Hij is ongetwijfeld kitteloorig en pundonoroso, doch bezit vele edele hoedanigheden. Hoe beperkt de bevolking van Manilla binnen de fortificatiemuren ook is, biedt het naburige landleven vele bekoorlijkheden aan. Voor mij hadden de dorpen, het schoone tropische gewas, de oevers der rivieren en de zoo schilderachtige en aangename stroomen meer aanlokkelijks, dan het vrolijke van de algemeene parade. Iederen dag bood iets anders aan en de meeste vlekken hebben hunne karakteristieke onderscheidingen. In Malate vindt men een aantal bureaux en de vrouwen houden zich daar bezig met het goud- en zilverdraad borduren van pantoffels. Santa Ana is eene geliefkoosde Villagiatura voor de kooplieden en aristocratische inwoners. Nabij Paco ligt het kerkhof, waar «de menigte woont» en het stoffelijk overschot van menigeen begraven is, die zich vroeger onderscheiden had. Guadalupe is beroemd om zijn wonderbeeld en Paco om dat van den Verlosser. Het meer van Arroceros is (zooals de naam aanwijst) eene der voornaamste verzamelplaatsen van booten met rijst beladen; in de nabijheid daarvan bevinden zich groote fabrieken van cigarettes. Sampaloc is het paradijs van wasschers en waschvrouwen. La Ermita en andere dorpen zijn opmerkelijk om hunne bordadoros, die de uitstekende pina-handdoeken leveren, waarvoor zulke groote sommen worden betaald. Pasay is beroemd door den betelbouw, die daar plaats heeft. Achter elk huis bevindt zich een tuin met zijne bamboezen, plantanen en kokosnootboomen, en sommigen met eene groote verscheidenheid van vruchten. De natuur heeft ze met heerlijke bloemen versierd, die van de takken of heiningen afhangen of tegen de eenvoudige woningen der Indianen opklimmen. In meer aanzienlijke gebouwen houden meestal de mestizen of de gobernadorcillos verblijf, die tot de verschillende pueblos behooren.

 

Philips III gaf de hoofdstad een wapen, schonk haar den titel van «zeer edele stad Manilla» (La mui noble Ciudad) en aan den Ayuntamiento (municipaliteit) de waardigheid van Excellentie.

Gedurende mijn verblijf te Manilla, liet de Gouverneur-Generaal mij iederen namiddag ten 5 of 6 ure in mijne vertrekken verzoeken en reden wij, begeleid van een escadron cavalerie, in eene koets met vier paarden naar verschillende plaatsen in de nabuurschap; deze togtjes duurden van een tot twee uren. Zelden gingen wij langs den weg, dien wij reeds doorgetrokken waren en zoo bezochten wij niet alleen bijna alle dorpen in de nabuurschap, maar trokken ook door menige schoone landstreek, waar de aandacht voortdurend werd bezig gehouden door sierlijke rietvelden, rijzige kokosnotenboomen, de met lange bladen voorziene plantanen, het suikerriet, de papaya, de groene rijstvelden, waarbij zich verscheidene personen bezig hielden met visschen – en wie weet wat er, als de velden droog zijn, van de visch wordt, die zich altijd weder vertoont als eene irrigatie heeft plaats gehad? – en die schoone verscheidenheid en pracht van tropisch gewas, – die rijke en heerlijke vruchten en bladen, wier beschouwing het oog nooit verzadigt. Op zulke tooneelen zou zelfs een Claudius met verrukking neêrzien en waarlijk de kunstenaar moet zeer hoog staan, die zulk een coloriet behoorlijk kon vereeuwigen. En als dan de zon ondergaat en de hemel kleurt op eene wijze, zooals men in gematigde luchtstreken nooit aanschouwt, dan vertoont het luchtruim een grootsch, schitterend en tevens ontzagwekkend schouwspel. In bijna ieder dorp vindt men eenige woningen, die beter en grooter zijn dan de overige en door de inlandsche autoriteiten of lieden van gemengd ras (meestal van Chinesche afkomst) bewoond worden, die den Indiaan aan de Europesche bevolking doet naderen. De eerste verdieping van een huis is meestal hooger dan de grond; men komt er met een’ ladder in. De zoldering, de vloer en het voornaamste houtwerk bestaat uit bamboes; de muren en het dak uit nipa-palm. Eenige matten, een tafel, een paar ruwe stoelen, eenig potten- en aardewerk, schilderijen met heiligen als beelden, eene lamp en eenige kleine gereedschappen, maken het huisraad uit en terwijl de kinderen achter het huis of in den tuin spelen en de vrouw voor de huishouding zorgt, ziet men den heer des huizes gewoonlijk met zijn strijdhaan onder den arm, of over de dapperheid van den gallo spreken, terwijl hij de gallinas wacht.

De meer aanzienlijke huizen in Manilla zijn gewoonlijk regthoekig gebouwd; in het midden bevindt zich een hof, dat omringd is door winkels, magazijnen, stallen en meer; de familie bewoont de eerste verdieping. Aan de zijde van de straat bevindt zich een corridor, waarop de verschillende vertrekken uitkomen, terwijl er overal eene gallerij is, die het uitzigt in den patio (hof) geeft. In al de kamers zijn schuine vensters, wier kleine ruitjes het daglicht door half doorschijnende oesterschelpen laten doordringen; men heeft ook jalousiën voor de ventilatie en de zonnestralen. De keuken is gewoonlijk afgezonderd van de woning. Eene groote regenbak in den patio bevat het water, dat in den regentijd van het dak komt, terwijl de platte-forme van den regenbak meestal met bloeijende planten en vruchten is bedekt. De eerste en eenige vloer rust op pilaren, terwijl geene hooge huizen gebouwd worden uit vrees voor aardbevingen. Het dak is gewoonlijk uit roode pannen zamengesteld.

De vertrekken, die voor het tropisch klimaat zijn ingerigt, zijn ruim, terwijl er menige Europesche mode is ingevoerd: de muren zijn met beschilderd papier bedekt, aan de zoldering hangen verscheidene lampen; men vindt er Chinesche vuurschermen, porseleinen vazen met natuurlijke of kunstmatige bloemen, spiegels, tafels, sofa’s en armstoelen, zooals men die in Europesche hoofdsteden ziet, doch de groote kamers zijn niet met overtollige meubelen opgevuld. Vloerkleeden zijn zeldzaam, – haarden nog zeldzamer.

Onder de Europeanen worden de gewoonten van het Europesche leven door het klimaat eenigzins gewijzigd, maar het scheen mij toe dat de Spanjaarden meerdere karaktertrekken van het oude Spanje bezaten, dan men nu op het schiereiland zelf zou vinden. In mijne jeugd heb ik meermalen voor zeker hooren verhalen dat Don Quixote of Gil Blas niet alleen beelden van het verledene, maar ook getrouwe portretten van de Spanjaarden waren, waaronder ik mij bevond. Spanje was toen zeker nog niet geëuropeaniseerd; maar een tijdverloop van vijftig jaren, een vijftigjarig toegenomen en toenemend verkeer met de overige landen der wereld heeft de oude nationaliteit uitgewischt en in de plaats daarvan zijn Europesche modes, gebruiken en denkbeelden gekomen en onder de hooge en middenklassen van de Spaansche maatschappij doorgedrongen, ja zelfs afgedaald en verspreid geworden onder de lagere klasse der bevolking, wanneer men daarvan die uit de afgelegen landdistricten uitzondert. Tegenwoordig kan men den aristocratischen en hooggeboren Spanjaard niet meer van zijns gelijken in andere landen onderscheiden. Bij de lagere klassen intusschen en de geestelijkheid, is de indruk van het voorledene bijna geheel blijven bestaan. Vreemdelingen van naburige natiën, vooral Engelschen en Amerikanen hebben die gemakken en weelde ingevoerd, welke in zekere mate door de voorname Spanjaarden van Manilla zijn overgenomen; en de eerlijke, gastvrije en vrijzinnige aard, die men onder de groote kooplieden van het Oosten vindt, hebben hun een naam gegeven onder de Spaansche kolonisten en inlandsche landbouwers. Over het algemeen zag ik veel wellevendheid heerschen; ik vond een vriendschappelijk verkeer, waar ik dit zocht, terwijl de grenspalen tusschen rangen en klassen hier minder afgebakend waren, dan in de meeste Oostersche landen. Ik heb aan eene en dezelfde tafel een Spanjaard, een mesties en een Indiaan, een priester, een burger en een soldaat zien zitten. Ongetwijfeld vormt gelijkheid van godsdienst een band tusschen allen, maar voor dengene die de vervreemding en onderlinge afkeer van casten in verschillende deelen der Oostersche wereld heeft nagegaan – casten, die groote maatschappelijke vloek – biedt het gemengde en vrije verkeer van mannen met mannen in de Philippijnen een contrast, dat wel der bewondering waard is. Mallat geeft op de volgende wijze zijn enthousiasme te kennen over Manilla: «verrukkende stad!» – roept hij uit – «in u vindt men goedheid, vriendschap, opregte, edele gastvrijheid, – die deugd welke het huis van onzen buurman tot het onze maakt, – in U verdwijnt het verschil tusschen rijkdom en rang. Bij u is étiquette onbekend! O, Manilla! een hart dat warm klopt, kan nooit Uwe inwoners vergeten; zij blijven eeuwig in herinnering van degenen die kennis met hen hebben gemaakt!»

De Mas beschrijft op de volgende wijze de levenswijze in Manilla: «De inwoners staan vroeg op en drinken dan chocolade en thee (cha); hun ontbijt bestaat uit twee of drie geregten en een dessert. Dit gebruiken zij ten 10 ure. Het diner duurt van 2 tot 3 ure. Van 5 tot 6 ure legt men zich voor de siesta neder, waarna de paarden worden gezadeld en een togtje van een uur naar den pasco gedaan. Vandaar teruggekeerd, wordt thee met brood, beschuit en gebak gebruikt, soms te huis, soms op visite bij een der buren. De avond wordt op verschillende wijzen (meestal met kaartspel) doorgebragt en ten 11 ure begeeft men zich dan ter ruste. Het bed bestaat uit een fraaije mat, met mosquito-gordijnen rondom, een smal en een lang kussen, een abrazador (omarmer) genoemd, waarop de armen of de beenen rusten. Dit bed is op Chinesche wijze en gemakkelijk ingerigt. Men vindt er geene dekens op: de mannen slapen in hunne kousen, hemden en losse broeken (pajamas); de vrouwen in soortgelijke kleederen. Zij zeggen: «Men moet altijd gereed zijn op straat te vlugten in geval van eene aardbeving.»» Ik heb dan ook een geval hooren verhalen, waarin eene Europesche vrouw, plotseling tot vlugten in den nacht genoodzaakt, niet weinig ontsteld was toen zij zag dat zij zich nog moest kleeden vóór dat zij vlugten kon.

1Eene nieuwere geschiedenis van de verovering der eilanden en van de Spaansche wetgeving vindt men in het werk van Buzeta, deel I, pag. 57–98.
2Ik bezocht eenige Cochin-Chinesche gevangenen in de fortificatie: zij waren te Turon gevangen genomen en een hunner was een mandarijn, die daar eenige magt had uitgeoefend, – namelijk de kommandant der plaats was geweest. Zij schreven de Chinesche karakters, doch konden de landtaal niet verstaan.